gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, de grondlegger der Nederlandse macht in de Indische archipel en stichter van de stad Batavia (Hoorn 8 Jan. 1587 - Batavia 21 Sept. 1629), was in zijn jeugd zes jaren werkzaam op een handelskantoor te Rome bij Justus Pescatore, en deed, van daar teruggekeerd, van 1607-1611 als onderkoopman met het schip „Nieuw-Hoorn” en in 1612 als opperkoopman met de schepen „De Provinciën” en „De Hoop” een reis naar Indië, waar hij in Oct. 1613 tot boekhouder-generaal van alle kantoren en tot president van de kantoren te Bantam en Jacatra werd aangesteld. Hij bekleedde die ambten op zo loffelijke wijze, dat hij als opvolger van Laurens Reael in 1617 benoemd werd tot gouverneur-generaal.
Ten gevolge van onenigheden met Bantam was, als tegenwicht tegen dat rijk, in 1610 een factorij te Jacatra gesticht, maar toen ook de pangeran of regent van dit rijkje niet te vertrouwen scheen, bepaalde Coen in 1618, dat aldaar een fort zou gesticht worden. Ondanks de tegenstand van Jacatra en later ook van de Engelsen werd dit plan volvoerd. Coen zag zich echter genoodzaakt, na een onbesliste slag tegen de overmachtige Engelse vloot naar de Molukken te gaan om versterking te zoeken (Jan. 1619), en gedurende zijn afwezigheid had de bezetting van het fort zich te verdedigen zowel tegen Jacatranen en Engelsen, als later tegen de Bantammers. In Mei 1619 kwam Coen weder voor Jacatra, nadat hij eerst nog Japara verbrand ….(tekst ontbreekt).