bekend Nederlands sinoloog (Schiedam 18 Febr. 1854 - Berlijn 24 Sept. 1921), studeerde te Leiden voor tolk in de Chinese taal en kwam na een verblijf in China in 1878 op Java in gouvernementsdienst. In 1886 ging hij opnieuw in opdracht der regering naar China voor het bestuderen van taal en gebruiken in die streken, vanwaar men vnl. naar de Indische archipel emigreert.
Gedurende dat verblijf bracht hij de vrije rechtstreekse emigratie van Chinezen naar Sumatra’s Oostkust tot stand. In 1891 werd hij benoemd tot hoogleraar in de land- en volkenkunde van de Indische Archipel, te Leiden, welke leerstoel hij in 1904 verwisselde voor die van het Chinees. In 1911 evenwel aanvaardde hij een benoeming te Berlijn als hoogleraar in het Chinees.Bibl.: De jaarlijksche feesten en gebruiken van de Emoy-Chineezen (Batavia 1881); Het Kongsi-wezen van Bomeo (1885); The Religious System of China (6 dln, Leiden 1892-1910); Sectarianism and religious persecution in China (2 dln, Amsterdam 1903-1904); Religion of China, Universism (New York 1912); Chinesische Urkunden zur Geschichte Asiens (2 dln, 1921-1926).
Lit.: Focke, De Groot’s Lebenswerk (in: Ost-asiat. Zeitschr., Bd 9, 1922).