Nederlands koloniaal bewindsman (Amsterdam 5 Aug. 1779 - Amersfoort 13 Oct. 1853), trad als cadet in krijgsdienst en maakte de veldtocht van 1794 mee. In 1798 week hij met zijn ouders naar Duitsland uit, waar hij in dienst trad bij het regiment jagers onder bevel van de erfprins van Oranje-Nassau.
Na de vrede van Amiens keerde hij uit Engeland naar Nederland terug en verliet de krijgsdienst. Sedertdien wijdde hij zich aan de handel en vertrok in 1805 via Bremen naar Java. Tijdens het bestuur van Daendels* trad hij weer in krijgsdienst, doch werd in 1809 benoemd tot pakhuismeester van de Nederlandse factorij te Desjima, waarvan Doeff* sedert 1804 opperhoofd was. Hij arriveerde te Desjima op 28 Juli 1809 met het Hollandse koloniale schip „de Goede Trouw”.Nadat in 1812 een door Raffles * van Java uitgezonden commissie onder leiding van Wardenaar de factorij tevergeefs kwam opeisen, werd Blomhoff door Doeff met deze commissie naar Java gezonden, waar Raffles hem liet gevangen nemen. Als krijgsgevangene naar Engeland overgebracht, werd hij in 1815 in vrijheid gesteld en benoemd tot opperhoofd van Desjima. De terugkeer van Napoleon belette echter zijn vertrek, waarna hij werd belast met de betrekking van administrateur en boekhouder der militaire voedingsmagazijnen te Dordrecht. In 1816 vertrok hij naar Indië en in 1817 naar Desjima om Doeff, die aldaar sedert 1804 werkzaam was geweest, af te lossen. Vergezeld door zijn echtgenote Titia Bergsma en hun dochtertje kwam hij in Japan aan, doch de Japanse autoriteiten noodzaakten hem zijn gezin dadelijk terug te sturen, omdat zij geen Europese vrouw wilden toelaten. Titia Bergsma overleed in 1821 te ’s-Gravenhage, zonder haar man te hebben weergezien. In 1823 trad Blomhoff als opperhoofd af en vertrok in 1824 naar Nederland, waar hij tot zijn dood als ambteloos burger leefde.
Reeds gedurende zijn eerste verblijf te Desjima maakte Blomhoff zich zeer verdienstelijk door zijn samenwerking met Doeff bij de samenstelling van de zgn. Doeff Haroema, een Nederlands-Japans woordenboek, waarbij de Nederlandse vertaling van T. Halma’s Dictionnaire hollandais-français als leidraad werd gebruikt. Bovendien gaf hij op last van Doeff de Japanse tolken les in de Russische taal. Gedurende zijn tweede verblijf te Desjima nam door zijn toedoen de handel op Nederland belangrijk toe. Te Edo (Tökyö) wist hij zich onder de Japanners vele vrienden te verwerven.
Hij bracht een belangrijke verzameling ethnografica en kunstvoorwerpen bijeen, die na zijn dood werd aangekocht door koning Willem III ten behoeve van het Kabinet van zeldzaamheden te ’s-Gravenhage. Deze verzameling maakt thans deel uit van de collecties in het Rijksmuseum voor Volkenkunde te Leiden. Aangezien mevrouw Cock Blomhoff de eerste Europese vrouw was die zich, zij het slechts voor korte tijd, in Japan bevond, wekte haar verschijning de belangstelling op vnl. bij de Rangakoesja, een kring van geleerden en kunstenaars te Edo, die zich hoofdzakelijk op de bestudering van de Hollandse wetenschappen en schilderkunst toelegden. Er bestaan nog vele
aquarellen en houtsneden, waarop men mevrouw Cock Blomhoff, met haar dochtertje op de arm van een kindermeid, ziet afgebeeld.
PROF. DR C. C. KRIEGER
Lit.: Handl. en Geschr. Ind. Gen. IV (1857); Hendrik DoefF, in Cultureel Indië, dl I en C. C. Krieger, The Infiltration of European Givilization in Japan during the i8th Century.