naam van vier hertogen van BRABANT.
Jan I
(hertog 1268-1294), tweede zoon van hertog Hendrik III en Aleid van Bourgondië, gaf, nadat zijn broeder Hendrik zijn rechten aan hem had afgestaan en hem als hertog had erkend, van het begin af blijken van diep doorzicht. Om de vriendschap van Frankrijk te winnen, trad hij in het huwelijk met Margaretha, dochter van de Franse koning Lodewijk IX (1271). Toen deze prinses, na een jaar huwelijk, in het kraambed stierf, huwde hertog Jan Margaretha van Vlaanderen, dochter van Gwijde van Dampierre. Daardoor kon hij rekenen op de steun van de machtige Vlaamse graaf. De zuster van Jan I, Maria, trad in het huwelijk met de Franse koning Philips III, de Stoute (1275).
Theoretisch was de Brabantse hertog nog altijd vazal van het keizerrijk. Op 24 Oct. 1273 was hij bij de kroning van Rudolf van Habsburg te Aken, door deze in het bezit van de Brabantse lenen bevestigd. Maar in feite gedroeg hertog Jan zich als een onafhankelijk vorst, handelde volgens zijn goeddunken en veranderde van politieke lijn onder de drang der omstandigheden, alleen met het oog op zijn eigen belang. Toen in 1277-1278 de strijd tussen de aartsbisschop van Keulen en de graaf van Gulik in de streken tussen Maas en Rijn woedde, besloot Jan I aan die toestand, die voor de Brabantse handel groot nadeel opleverde, een einde te maken. Met een sterk leger trok hij te Maastricht de Maas over en verwoestte het slot van Rimburg, nabij Jülich, een daad die, in I27g, leidde tot het sluiten van een verdrag met de aartsbisschop van Keulen en de graven van Gelre en van Kleef, waarbij de ondertekenaars zich verbonden de vrede en de handel te bevorderen in de streken tussen Dender en Rijn.
In 1283 schonk de dood van Irmgarde, hertogin van Limburg, die kinderloos stierf, gelegenheid aan hertog Jan om de hand te leggen op dit belangrijke gewest. Hij kocht van graaf Adolf van Berg diens opvolgingsrecht in Limburg af. Onmiddellijk verzetten zich tegen hem de aartsbisschop van Keulen, de graaf van Luxemburg en Reinold, graaf van Gelre, weduwnaar van Irmgarde van Limburg. Dit leidde tot de befaamde slag van Woeringen (5 Juni 1288). De gevolgen van de zege waren zeer belangrijk. Het was voorgoed gedaan met de aanspraken van de Keulse aartsbischoppen op de hegemonie over Neder-Lotharingen, waar de macht van het Brabantse vorstenhuis, door de aanhechting van het hertogdom Limburg, zijn hoogtepunt bereikte.
Hertog Jan viel op 3 Mei 1294 als slachtoffer van zijn passie voor tournooien.
Lit.: A. Wauters, Lc duc Jean I et le Brabant sous le règne de ce prince (Mémoires de l’académie, Brussel 1859); Idem, Jean I (in Biogr. nationale de Belgique,Xf Brussel, 1883-1889); J. David, Gesch. van Brabant (Leuven 1855); W. Reese, Die Niederlande und das Deutsche Reich I (Berlin 1941); M. Gast out, Béatrix de Brabant (Louvain 1943).
Jan II,
hertog van Brabant en Limburg (ca 1276 - 17 Oct. 1312), zoon van hertog Jan I van Brabant uit het tweede huwelijk met Margareta van Vlaanderen, huwde op 30 Juni 1290 met Marareta van York, oudste dochter van de Engelse koning, Edward I. Bij de aanvang van zijn regering (1294-1312) koos hij in het conflict tussen Frankrijk en Engeland, partij voor de Engelse koning. Jan II voerde een vredelievende politiek tegenover de omliggende vorstendommen, doch had met ernstige sociale onrusten in zijn eigen gewesten af te rekenen. Bij de opstand der Brusselse ambachtslieden greep hij naar de wapens en diende hun een verpletterende nederlaag toe op 1 Mei 1306 te Vilvoorde. Beladen met zware schulden, schonk hij op 27 Sept. 1312, slechts enkele dagen vóór zijn dood, aan zijn onderdanen het bekende „Charter van Kortenberg”, waardoor een permanente raad, bestaande uit 4 ridders en 10 burgers, werd opgericht, die om de drie weken te Kortenberg zou vergaderen en zou waken over de vrijheden en privilegies der Brabanders.
Lit.: A. Wauters, Jean II, in Biogr. Nationale, dl X, blz. 217-237.
Jan III,
hertog van Brabant en Limburg (1295/6 - 5 Dec. 1355), enige wettige zoon van hertog Jan II; huwde met Maria, dochter van Lodewijk, graaf van Evreux. Wegens de nagelaten schulden van zijn vader en grootvader begon hij zijn regering (1312-1355) in grote moeilijkheden. Op 14 Juli 1314 moest hij aan de steden het Vlaams en het Waals Charter toestaan, dat hem in feite onder curatele plaatste. Hij ontpopte zich echter spoedig tot een zeer begaafd vorst, die op meesterlijke wijze weerstand wist te bieden aan binnen- en buitenlandse gevaren (o.m. tegen Reinout van Valkenburg, Jan de Blinde en Lodewijk van Nevers). Met de hulp van de Franse korting, Philips VI van Valois, kwam de Brabantse hertog ongehavend uit de strijd. Bij het uitbreken van de ioo-jarige oorlog tussen Frankrijk en Engeland in 1337 koos Jan III aanvankelijk partij voor Edward III, op voorwaarde echter dat de Engelse wolstapel zich te Antwerpen zou komen vestigen.
Na 1340 echter helde hij opnieuw over naar de Franse partij. Zijn twee zoons, Hendrik en Godfried, die echter vroegtijdig stierven, verloofde hij met Franse prinsessen en hij vond eveneens zeer voordelige partijen voor zijn drie dochters. De regering van Jan III betekende een glansperiode in de geschiedenis van het hertogdom Brabant, niet alleen op politiek, doch tevens op geestelijk gebied. Getuigen hiervan zijn de kroniekschrijvers Jan Boendale en Lodewijk van Velthem en de verschillende grootse bouwwerken (o.m. de lakenhallen te Brussel en te Leuven).
Lit.: A. Wauters, Jean III, in: Biogr. Nationale, dl X, blz. 238-274; H. S. Lucas, The Low Countries and the Hundred Years War (Ann Arbor, 1929).
Jan IV
(Atrecht n Jan. 1403 - Brussel 17 April 1427), oudste zoon van Anton van Bourgondië uit diens huwelijk met Johanna van Saint Pol, volgde in 1415 zijn vader op als hertog van Brabant en Limburg. Aanvankelijk regeerde een uit elf vertegenwoordigers van de Staten des lands samengestelde regentschapsraad. Jans meer persoonlijk bewind ving aan toen hij in het huwelijk trad met zijn nicht Jacoba van Beieren (8 Mrt 1418). (Voor de gebeurtenissen tijdens dit huwelijk, dat weldra op een mislukking uitliep, z Jacoba van Beieren). Op 11 Apr. 1420 verliet Jacoba hem wegens verwaarlozing van haar belangen. Steeds in geldnood verkerend, had Jan IV ook de Brabantse belangen tussen Maas en Rijn schade berokkend door bezittingen in Limburg en Overmaas te verpanden. Na juist nieuwe ontevredenheid te hebben veroorzaakt door de bevoegdheden van zijn Raad uit te breiden en deze geheel met zijn aanhangers te bezetten, riep Jan IV tegen 19 Mei 1420 de Staten te Brussel bijeen om van hen een nieuwe bede (belasting) te vragen.
De oppositie (vooral edelen, onder Engelbert van Nassau) belegde een concurrerende Statenvergadering te Leuven, die de hertog het vertrouwen opzegde. Jans aanhang bestond vnl. uit Brusselse patriciërs, tegen wie zich echter de gilden roerden. De Staten te Leuven stelden zich in verbinding met Jacoba van Beieren, verbanden de leden van de hertogelijke Raad en deden een beroep op ’s hertogs broeder Philips, graaf van St Pol, die in Bourgondische dienst was. Deze kwam 8 Sept. in Brabant, om, te zamen met gezanten van Philips de Goede van Bourgondië, te bemiddelen. Jacoba en haar moeder kwamen uit Henegouwen eveneens over. Jan IV nam echter de vlucht, waarop de Staten St Pol tot ruwaard kozen (1 Oct.).
Een veldtocht van Jacoba en St Pol in het toenmalige Zuid-Holland had weinig succes. Op 21 Jan. 1421 trok Jan IV bij verrassing met Limburgse en Rijnlandse edelen Brussel binnen. De Brusselse gilden kwamen echter in opstand, maakten zich meester van ’s hertogs volgelingen en braken de heerschappij der patriciërs. De stad sloot zich geheel aan bij de revolutionnaire Staten te Leuven; de meest gehate gunstelingen van de hertog werden terechtgesteld of verbannen. Jan IV onderwierp zich nu geheel aan de leiding der Staten (4 Mei); Philips van St Pol legde 13 Oct. het regentschap neer. Op de verdere regering van Jan IV heeft Engelbert van Nassau grote invloed uitgeoefend.
In 1422 aanvaardde de hertog het Nieuw Regiment, waarbij hem een uit Brabantse edelen bestaande Raad werd toegewezen, die, als commissie uit de Staten, de regering feitelijk in handen kreeg. In 1423 stelde Jan IV hiernaast voor rechtszaken een uit juristen samengestelde Raadkamer in, die te Brussel was gevestigd. De Staten steunden hem in zijn strijd tegen Jacoba en haar nieuwe echtgenoot Humphrey van Gloucester in Henegouwen, waar hij in 1425 algemeen als graaf werd erkend. Holland en Zeeland kreeg hij na de dood van Jan van Beieren (6 Jan. 1425) weer in bezit. Evenmin als tevoren opgewassen tegen de moeilijkheden, ditmaal van de zijde der Hoeken, en als steeds kampend met geldgebrek, droeg hij het bestuur van deze landen reeds 19 Juli 1425 voor 12 jaren op aan zijn neef Philips de Goede, hoewel de Brabantse Staten hier niet terstond mee instemden. De belangrijkste regeringsdaad van Jan IV — op initiatief van zijn raden, vooral van Engelbert van Nassau — was de stichting in 1425 van de universiteit van Leuven, die in 1426 werd geopend.
Lit.: F. Favresse, L’avènement du régime démocratique à Bruxelles pendant le moyen âge, 1306-1423 (Acad. Roy. Belg., Mém. Lettres t. XXX 1, 1932) ; H.
Pirenne, Hist. de Belgique II (3de dr., 1922); Gesch. v. Vlaanderen, o.l.v. R. v. Roosbroeck, III (1938). Zie 00k de Lit. onder Jacoba v. Beieren.