Vlaams schrijver (Antwerpen 20 Oct. 1899), publiceert onder de schuilnaam Marnix Gijsen. Hij promoveerde te Leuven en studeerde daarna aan Washington University, Seattle (Wash.).
Na verschillende hoge ambten te hebben bekleed in de gemeentediensten te Antwerpen en in de centrale administratie te Brussel, was hij een tijdlang commissaris-generaal voor het Toerisme. Sedert 1941 is hij Belgisch commissaris voor de Informatie in de V.S.Na Wereldoorlog I was hij een van de voornaamste dichters van de expressionnistische Ruimte-groep, eerst met de voor die tijd typisch rhetorische en door een overdaad van beelden gekenmerkte Lof-litanie van den H. Franciscus van Assisië (1919), daarna met laconische gedichten, die zowel aan de gezusters Loveling als aan Edg. Lee Masters herinneren (Het Huis, 1925): schijnbaar onbeduidende voorvallen („anecdoten”) uit het dagelijks leven worden door de dichter met de eenvoudigste middelen en zonder stemverhefflng tot getuigenissen van nobele menselijkheid verheven.
Sedert het einde van de jaren 20 was Goris vnl. werkzaam als publicist. Opmerkelijk waren de zakelijke, gaarne ietwat ironische kronieken, die hij in het Brussels R.K. dagblad „De Standaard” om de week aan de actuele poëtische productie wijdde en die in Peripatetisch Onderricht werden verzameld. Na Wereldoorlog II maakte hij plotseling opgang als prozaïst met Het Boek van Joachim van Babylon. De volgende twee werken, Telemachus in het dorp, een diagnose van een in de ogen van de rijpe man vergiftigde jeugd, en De man van overmorgen, een terugblik op een leven van leugen, staan niet op het peil van Joachim.
Het essayistische en publicistische werk van Goris is aanzienlijk en bestrijkt, nevens de letterkundige critiek, de reisliteratuur, de literatuurgeschiedenis, de cultuurhistorie, de kunstcridek en de journalistiek (ook in het Engels).
DR R. F. LISSENS
Bibl.: Étude sur les colonies marchandes méridionales (portugaises, espagnoles, italiennes) à Anvers, de 1488 k 1567. Contribution à l’histoire des débuts du capitalisme moderne, diss. Louvain 1925). Voorn. werken: Poëzie: Lof-litanie van den H.
Franciscus van Assisië (Antwerpen 1919); Het Huis (ibid. 1925; 3de verm. uitg., Den Haag 1948, met vier Gedichten van Joachim). Verhalend Proza: Het Boek van Joachim van Babylon (Den Haag 1948); Telemachus in het dorp (ibid. 1948); De man van overmorgen (ibid. 1949). Essay en Critiek: Karel Van de Woestijne (Antwerpen 1920); Ontdekt Amerika (Brussel 1927); Odysseus achterna (Antwerpen 1930); Ons Volkskarakter (Mechelen 1932); De Literatuur in Z.-Nederland sedert 1830 (Antwerpen 1940); Peripatetisch Onderricht, 2 dln (ibid. 1940,1942); Overhet Vlaamsch genie (ibid. 1946). Engelse publicaties: Belgium in Bondage (New York 1943); Strangers Should Not Whisper (ibid. 1945); Belgium (Berkeley-Los Angeles 1945); Belgian Letters (New York 1946); The Growth of the Belgian Nation (ibid. 1946) ; Modem Sculpture in Belgium (ibid. 1948).
Bloemlezingen: Breviarium der Vlaamsche Lyriek (Oude God 1937); K. van Mander (s. 1. 1938); Lof van Antwerpen (Antwerpen 1940).