Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

COMMISSARIS-GENERAAL

betekenis & definitie

is de titel van één of meer in een college verenigde bestuurders van Nederlands-Indië, die, boven de Indische regering geplaatst, binnen de hen door Heeren XVII resp. de koning gegeven instructie al datgene kunnen verrichten wat hun lastgevers, ter plaatse zijnde, zelf zouden kunnen verrichten. Sedert de inwerkingtreding in 1855 van een door de wet vastgesteld regeringsreglement kunnen zij niet meer door de koning alleen doch slechts bij de wet worden uitgezonden.

De eerste commissaris-generaal was Rijcklof van Goens Jr, in Dec. 1678 door Heeren XVII benoemd. De Hooge Tafel wenste hem niet als zodanig te erkennen, maar bood hem de betrekking aan van superintendant, admiraal en veldoverste in de Molukken. Van Goens wees dit van de hand en vroeg en verkreeg 20 Sept. 1680 zijn ontslag. 23 Oct. 1680 werd F. L.

Bent tot commissaris-generaal over alle Indische kantoren benoemd, doch zijn overlijden (1682) verhinderde hem de functie uit te oefenen. Jhr H. A. van Reede tot Drakenstein, in 1684 benoemd, wiens macht als commissaris-generaal zich uitstrekte over gebiedsdelen buiten de Indische Archipel, overleed in 1691, nog voor hij zijn taak geheel had kunnen volbrengen. De ongelukkige geldelijke omstandigheden van de Oostindische Compagnie na de vierde Engelse oorlog maakte het noodzakelijk in de Indische administratie hervormingen en bezuinigingen aan te brengen, welke taak werd overgedragen aan de Hoge Commissie bestaande uit mr S.

C. Nederburgh en S. H. Frijkenius (27 Mei 1791).

In Indië werden als mede-commissarissen toegevoegd de gouverneur-generaal mr W. A. Alting en H. van Stockum. De laatste overleed vóór hij het ambt aanvaardde.

In diens plaats wezen bewindhebbers V. de Graaff aan; echter nam J. Siberg, Alting’s schoonzoon, de plaats van de overledene in (14 Dec. 1793). Spoedig maakte Nederburgh gemene zaak met de Indische regeringscoterie. Frijkenius, niet krachtig genoeg om zich te verzetten, vroeg Dec. 1795 ontslag.

Na de instelling van het Comité tot de zaken van de O.I. handel en bezittingen, trad Alting 17 Febr. 1797 af. De Hoge Commissie werd 28 Sept. 1799 ontbonden. Raadpensionaris Schimmelpenninck benoemde tot commissarissengeneraal voor de invoering in Indië van het ietwat gewijzigde ontwerp-charter van 1803 C. H. van Grasveld (tevens tot G.-G.) en mr C.

T. Elout (11 Nov. 1805). Via Amerika op weg naar Indië, overleed Grasveld te New York en koning Lodewijk riep Elout terug (20 Juni 1806). Na het herstel moesten de Indische bezittingen van de Engelsen worden overgenomen.

Hiertoe benoemde de souvereine vorst bij Besluit van 22 Sept. 1814 tot commissarissen-generaal mr C. T. Elout en G. A.

G. P. Baron van der Capellen. Aan hen werd 20 Nov. 1814 A.

A. Buyskes toegevoegd. Zij kregen een Regerings Reglement mede, met vrijheid er zodanige veranderingen in aan te brengen als nodig werd geoordeeld. Na het tot stand brengen van het regeringsreglement van 1818 trad deze Hoge Commissie 16 Jan. 1819 af.

Daarna werd tot commissaris-generaal benoemd L. P. J. du Bus de Gisignies (10 Aug. 1815 - 16 Jan. 1830), die tot taak kreeg bezuinigingen in te voeren, een nieuw regeringsreglement en een agrarisch stelsel te ontwerpen. Hij werd vervangen door de G.-G.

J. van den Bosch, die op zijn beurt 17 Jan. 1832 tot commissaris-generaal werd benoemd, ten einde ondanks de oppositie van de Raad van Indië de volkomen doorvoering van het door hem ontworpen cultuurstelsel te kunnen verzekeren; hij repatrieerde 31 Jan. 1834. Een poging om J. C. Baud in 1851 naast C.

G. Duymaer van Twist als commissaris-generaal uit te zenden, strandde op het verzet van Thorbecke. Bij de wet van 30 Aug. 1946 werd een commissie-generaal met uitgebreide bevoegdheden ingesteld; als leden werden benoemd: prof. dr W. Schermerhorn, M. van Poll en F. de Boer; deze commissie parafeerde 15 Nov. 1946 het zgn. accoord van Linggadjati, bij welks art. 1 de republiek als de facto het gezag over Java en Sumatra uitoefenend, werd erkend.

Dit artikel werd de grondslag voor de latere inmenging van de Veiligheidsraad, doch het accoord bleek verder onuitvoerbaar. De commissie tegen wier beleid o.a. door de hun toegevoegde adviseurs, prof. mr dr J. H. W.

Verzijl en prof. I. Posthuma ernstige bezwaren werden ingebracht, werd sedert ontbonden en de wet ingetrokken (Stbl. I 147).PROF. DR C. GERRETSON

Lit.: Ph. Kleintjes, Staatsinstellingen van N.I., 6de dr. (1932), dl I; J. de Louter, Handboek van het Staats- en Administratiefrecht van N.I.,6de dr. (1914).

< >