Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

Jacob domela NIEUWENHUIS

betekenis & definitie

Nederlands strafrechtsgeleerde (Monnikendam 19 Febr. 1836 ’s-Gravenhage 14 Aug. 1924), oudere broeder van Ferdinand, studeerde aan het Athenaeum te Amsterdam en promoveerde in 1859 te Utrecht. Hij vestigde zich als advocaat en was leraar in de staatswetenschappen en van 1877 af schoolopziener.

In 1884 werd hij benoemd tot hoogleraar in het strafrecht te Groningen, een ambt, dat hij tot 1906 vervulde.Hij leefde en werkte in de tijd, dat de zgn. nieuwe richting in het strafrecht zich ontwikkelde, doch was en bleef een voorstander van de klassieke richting (z strafrecht). Zijn belangstelling is steeds uitgegaan naar de leer van de straf in het algemeen en naar de gevangenisstraf in het bijzonder, zoals reeds blijkt uit zijn proefschrift: De straf der afzonderlijke opsluiting, historisch en kritisch beschouwd vooral in hare betrekking tot ons vaderland, uit zijn inaugurele rede: De gevangenisstraf overeenkomstig de eischen van het recht en het maatschappelijk belang ingericht, de beste der straffen, doch vooral uit zijn rede bij de overdracht van het rectoraat te Groningen van 1899: Het wezen der straf. Hij zag de straf als een vergelding van het gepleegde delict en bleef een tegenstander van de nieuwere richting, zoals bijv. in het latere kinderrecht werd gevolgd. Hij was steeds een krachtig verdediger van het cellulaire stelsel, m.a.w. van de afzonderlijke opsluiting. Desondanks kwam hij bij de toepassing daarvan steeds op voor individualisatie bij de inrichting van deze vorm van straf.

In 1903 werd hij voorzitter van een staatscommissie over de vraag, welke aanvulling en wijziging het in het Strafwetboek aangenomen stelsel van bestraffing van bedelarij en landloperij en de toepassing daarvan behoefden — welke commissie in 1907 een omvangrijk rapport heeft ingediend.

Ondanks zijn krachtige vergeldingsleer had prof. Domela Nieuwenhuis een sterk gevoel van humaniteit, naar blijkt uit zijn belangrijke arbeid in het Genootschap tot Zedelijke Verbetering der Gevangenen, zowel te Groningen als in het hoofdbestuur dier vereniging te Amsterdam.

MR DR J. WIJNVELDT f

Bibl.: tal van artt. in het Tijdschr. voor Strafrecht, o.a. over individualisering der straf in de jaarg. I (1886/’87), 536; II (1888), 286; III (1889), 73; IV (1890), 73; V (1891), 396; XIV (1902), 24; over de zgn. strafrechtelijke minderjarigheid, X (1896), 246; nog in 1921: De cellulaire gevangenisstraf in het gedrang (T. v. Sr. dl XXXI, blz. 194). Met andere professoren in het strafrecht stelde hij een systematisch overzicht van de Nederlandse rechtspraak en lit. over het W.v.Sr. samen, dat in 1900 verscheen en in 1910 gevolgd werd door een supplement.

< >