Nederlands schilder en etser (Amsterdam ged. 19 Dec. 1695- 12 Nov. 1754), kreeg zijn opleiding bij Albert Spiers te Amsterdam en bij Jacob van Hal te Antwerpen, waar hij woonde van 1708 tot 1715 en waar hij herhaaldelijk Rubens’ plafondschilderingen in de Jezuïetenkerk copieerde. Zijn belangrijkste werk bevindt zich in het oude raadhuis, thans koninklijk paleis te Amsterdam (Mozes, de Oudsten kiezend, in de raadzaal) en in het raadhuis te ’s-Gravenhage.
Voorts schilderde hij plafonds met allegorische of mythologische voorstellingen en supraportes met kinderen, in kleur dan wel in grisaille. Deze ,,witjes” werden ook veel toegepast als schoorsteenstukken.Zijn opdracht voor het Amsterdamse raadhuis, in 1737 voltooid, omvatte ook veel van dit soort werk. dat in die tijd zeer geliefd was en veel werd nagevolgd door andere schilders. Van zijn tekeningen en olieverfschilderijen bevinden zich enkele fraaie voorbeelden in het Musée Jacquemart-André te Parijs en in het Museum Boymans te Rotterdam. Op de veiling van zijn nalatenschap waren 700 tekeningen aanwezig.
Lit.; Joh. van Gooi, De nieuwe Schouburg der Ned. Kunstschilders en Schilderessen, dl II (’s-Gravenhage 1750-51) î R- van Eynden en A. v. d. Willigen, Gesch. der Vaderl. Schilderk. (Haarlem 1816-’40); J. Immerzeel, De Levens en Werken der Holl. en VI. kunstschilders, enz. (Amsterdam 1842-43); Chr. Kramm, De Levens en Werken der Holl. en VI. Kunstsch., enz. (Amsterdam 1857-’64).