Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

HAL

betekenis & definitie

(1) betekent in de bouwkunst een overdekte ruimte, waar meer personen samenkomen. In de landen der oude beschavingen waren deze ruimten veelal naar alle zijden open of aan een zijde gesloten, terwijl de afdekking gedragen werd door zuilenrijen, in welk geval men spreekt van zuilenhal.

Deze werd in Griekenland Stoa genoemd.Ook in de architectuur van het oude Rome kwamen deze zuilenhallen veel voor. In de middeleeuwen namen deze hallen een andere vorm aan. In de zuidelijke landen bleven deze open, maar werden dan door arcaden omsloten, waarbij men ook spreekt van een loggia, zoals de bekende Loggia dei Lanzi te Florence. In de noordelijke landen komt men begrijpelijkerwijze tot gesloten ruimten, zoals bij markthallen. Men gaat dan ook de benaming toepassen op elke grotere inwendige ruimte, waar een menigte bij elkaar komt, zoals bijv. een raadhuishal. Vooral onder de invloed van Engeland, waar ook grote hallen gebouwd zijn, o.a. ook voor de Gilden, krijgt het woord in de 19de eeuw een zeer algemene betekenis, zodat ook de ruimte in een groot woonhuis of kasteel, waar de gasten samenkomen, met dit woord wordt aangeduid, hetgeen er toe heeft geleid, dat men ook nu bij zeer bescheiden woonhuizen van een hal spreekt, daarbij een ruimte aanduidende, die geen eigenlijke zit of woonkamer is, doch waar de deuren der kamers op uitkomen en waar ook de trap is.

(2) betekent hardheid in de grond ten gevolge van vorst. Na harde vorst is de grond diep bevroren. Voor het uitvoeren van een bouwwerk, waar eerst grondwerk moet worden gedaan is het van betekenis of de hal al of niet uit de grond is.

< >