(Middelburg 10 Dec. 1588-Dordrecht 19 Mei 1637) is een der belangwekkendste natuurfilosofen der 17de eeuw. Hij was de zoon van een Middelburgs kaarsenmaker, welk beroep hij ook zelf te Zierikzee uitoefende, nadat hij enige tijd te Leiden gestudeerd had voor predikant.
In dit laatste zag hij, waarschijnlijk wegens de onenigheden, die zijn vader met de predikanten had gehad, geen toekomst. Als kaarsenmaker legde hij tevens de waterleidingen in enkele brouwerijen aan en dit bracht hem tot natuurkundige overpeinzingen. Daarbij bestudeerde hij de uitstromingssnelheid van vloeistoffen en het beginsel der inertie; ook bekwaamde hij zichzelf in de medicijnen en werd in 1618 te Caen tot doctor gepromoveerd. In hetzelfde jaar ontmoette hij toevallig Descartes* te Breda en trad met hem in levendige discussie over allerlei natuurkundige vraagstukken, zó, dat Descartes hem later prees, als één, die hem tot de studie en tot vele denkbeelden had aangezet. Inderdaad blijkt uit de nagelaten papieren van Beeckman en uit enkele zijner gedrukte werken, dat veel, wat op naam van Descartes staat, een oorspronkelijk denkbeeld van Beeckman is geweest, want ook later, toen Descartes in 1628 weer in Holland kwam, heeft hij veel met Beeckman omgegaan en gecorrespondeerd. Beeckman was toen reeds leraar, in 1624 conrector geworden van de Latijnse school te Rotterdam, waar hij ook mathematische en fysische colleges gaf, en in 1627 rector te Dordrecht.
De Latijnse school hier kreeg onder hem een buitengewoon goede naam, telde zelfs 600 leerlingen, o.a. de gebroeders De Witt, en werd in 1635 „illustre school”. Beeckman kende toentertijd vele grote geleerden, voerde met hen briefwisseling en werd o.a. geroepen een oordeel uit te spreken over Galilei’s methode van lengtebepaling met behulp der manen van Jupiter, waarvan de Italiaan het handschrift aan de Staten-Generaal zond. Over allerlei vraagpunten maakte hij belangrijke aantekeningen, o.a. over de wet der vallende lichamen, de voortplantingssnelheid van het licht, de breking van het licht, de magnetische verschijnselen enz. Als zodanig staat hij tussen Simon Stevin en Chr. Huygens.Bibl.: Journal de 1604 a 1634, publié avec une introduction par G. de Waard (1939).
Lit.: Monchamp, Is. B. et Descartes (Buil. de 1’Acad. roy. de Belg., Lettres, 3de serie, XXIX, 1895); Dijksterhuis, Over het aandeel van I. B. in de ontwikkeling der valwetten (Nw Archief v. Wiskunde, 2de R., XIV, 1924).