noemt men de inrichtingen, die dienen om menselijke woonplaatsen te voorzien van zuiver water, dat van grotere of kleinere afstand wordt aangevoerd.
Reeds de oude volken, vooral de Romeinen, hebben waterleidingen aangelegd. In de Middeleeuwen liet men deze verwaarlozen en maakte men welputten binnen de stadsmuren of dronk men het water uit sloten en stadsgrachten. Als gevolg van deze zeer onhygiënische toestand kwamen besmettelijke ingewandsziekten veelvuldig voor. In Engeland is men in de eerste helft der 19de eeuw het eerst begonnen met moderne waterleidingbedrijven te stichten; in Nederland is men in de tweede helft van die eeuw gevolgd: Amsterdam 1854, Den Helder 1856, Rotterdam en ’s-Gravenhage 1874.
Een moderne waterleiding bestaat gewoonlijk uit de volgende delen:
1i. De watervang of prise d’eau levert het water, dat aan rivieren, meren, bronnen, aan de bodem of aan reservoirs van regenwater ontleend kan worden. De eerste wijze van waterwinning wordt in Nederland vnl. toegepast in plaatsen aan grote rivieren, waar in de nabijheid geen behoorlijk grondwater wordt aangetroffen. Bij het gebruik van grondwater kan men op twee wijzen te werk gaan, óf men boort diepe putten, waaruit het water wordt opgepompt (Utrecht, Nijmegen enz.), óf men ontleent door draineerkanalen het zakwater, dat op een bepaald terrein gevallen is (duinwater te Amsterdam, ’s-Gravenhage, Haarlem enz.). Het gebruik van regenwater, dat in grote reservoirs wordt opgezameld, komt in Nederland niet voor.
2. De filters, die het gewonnen water zuiveren.
3. De pompmachines, die het water onder druk brengen.
4. Het buizennet, dat dient om het gezuiverde water naar het verzorgingsgebied te vervoeren.
WATERLEIDINGBUIZEN
Het vervoer van het water naar het verzorgingsgebied geschiedde vroeger o.a. door houten en loden leidingen en door gemetselde kanalen (aquaducten). Hiervan hebben de Romeinen ons vele schitterende voorbeelden nagelaten, waarvan enkele thans nog in gebruik zijn. Tegenwoordig geschiedt het transport van het water door middel van buisleidingen. In het algemeen worden voor de leidingen in straten en wegen ijzeren buizen (gietijzer of smeedijzer) gebruikt; in de laatste tijd worden ook buizen van gewapend beton, eterniet en zelfs van hout gebruikt.
HUISLEIDINGEN
Voor de huisleidingen worden meestal loden, soms ook wel verzinkt ijzeren buizen gebruikt; indien door de samenstelling van het water aantasting van het lood te vrezen is, worden loden buizen van tinvoering, soms nog van een inwendige laklaag voorzien, toegepast. In de laatste tijd wordt meer en meer gebruik gemaakt van koperen buizen, die bij de meeste watersoorten geen aparte bescherming behoeven. Voor brandleidingen en andere leidingen, waardoor geen water, dat voor menselijk gebruik bestemd is, vervoerd wordt, kan ook niet verzinkt ijzer gebruikt worden. Thans worden ook leidingen van „plastic” materiaal gebruikt, voorlopig alleen nog met kleine wijdte.
HOOFDLEIDINGEN
De wijdte der hoofdleidingen is afhankelijk van de beschikbare druk in het pompstation en van de hoogte, waarop het verzorgingsgebied ten opzichte van het pompstation is gelegen, benevens van de hoeveelheid water, die door de leiding vervoerd moet worden. Een stadsdeel, waar industrieën gevestigd zijn, die op elk willekeurig ogenblik grote hoeveelheden water kunnen afnemen, moet van een wijder buizennet voorzien zijn dan een wijk, waar alleen een afname te verwachten is, die over de verschillende uren van de dag niet veel uiteenloopt. Indien ook brandbluswater aan het waterleidingnet onttrokken wordt, moeten alle leidingen een grotere wijdte verkrijgen. Voor brandbluswater rekent men een hoeveelheid van 18-30 m per uur. Bij de aanleg van een buizennet kan men naar elk deel van het verzorgingsgebied een aparte hoofdleiding leggen, of alle delen door één hoofdleiding (ringleiding) verbinden. Bij belangrijke hoogteverschillen tussen de verschillende delen is een scheiding in de buizennetten nodig en zal men dus tot het eerste systeem overgaan.
Het buizennet moet zo zijn ingericht, dat watersnelheden groter dan 2 m en kleiner dan 0,4 m per seconde vermeden worden. Dode stukken (dat zijn stukken, waar het water lange tijd kan stilstaan) moeten eveneens vermeden worden. Bij de thans gebruikelijke bebouwing is een druk van 20 à 25 m boven de straat voldoende; grotere drukhoogte leidt tot grotere verliezen bij lekkages. Voor hoge gebouwen, waarvoor deze druk niet voldoende is, moet de druk door een hydrofoorinrichting op de hogere verdiepingen worden verhoogd. De buizen moeten op zodanige diepte worden gelegd, dat het water in de winter niet kan bevriezen; in Nederland dus 0,80 à 1 m onder de straat.