(1) Roemeens staatsman (Pitesci, Walachije, 2 Juni 1821 - Florica bij Boekarest 16 Mei 1891), studeerde te Parijs en nam na zijn terugkeer deel aan de opstand van 1848 te Boekarest. Na de onderdrukking daarvan ging hij in ballingschap en leefde opnieuw te Parijs, waar hij werkzaam was ten bate van de Roemeense zaak (de onafhankelijkheid en vereniging der Donauvorstendommen).
In 1856 kon hij weer naar huis terugkeren en gedurende de regering van vorst Alexander Johannes Coesa was hij een der liberale leiders. Hij bewerkte mede diens afzetting in 1866 en de keuze van prins Carol van Hohenzollern tot vorst van Roemenië. Onder deze was hij herhaaldelijk minister-president, o.a. gedurende de lange en belangrijke periode van 1876-1888. In deze tijd had hij aandeel in de onafhankelijkheidsverklaring van Roemenië bij het begin van de Russisch-Turkse oorlog van 1877-1878 (22 Mei 1877), aan de deelneming van Roemenië aan deze oorlog en aan de verheffing van Roemenië tot koninkrijk (26 Mrt 1881). Toch maakte zijn regeringswijze hem impopulair; in 1888 moest hij aftreden en in 1890 volgde zelfs een voorstel hem in staat van beschuldiging te stellen. Dit werd echter, daar de koning er te zeer in zou zijn betrokken, in het parlement afgestemd. Het volgend jaar stierf Bratianu.Bibl.: Br.’s geschr. en redev. zijn in 2 dln (in het Roemeens) uitgeg., 1903-1912, met een biogr. inl. van D. A. Sturdza.
(2) Roemeens staatsman (Florica bij Boekarest 20 Aug. 1864 - Boekarest 24 Nov. 1927), studeerde te Parijs technische wetenschappen, werd in 1895 afgevaardigde en volgde in 1909 Sturdza op als leider der „nationaal-liberale” partij en als eerste minister. Zijn ministerie duurde tot 1911. Kort na de Vrede van Boekarest, die een einde maakte aan de tweede Balkanoorlog, vormde hij opnieuw een kabinet (Jan. 1914). In de kroonraad van 3 Aug. 1914 zette hij tegen de zin van koning Carol I en in strijd met de bedoeling der telkens hernieuwde overeenkomsten van Roemenië met de Driebond de neutraliteit in Wereldoorlog I door. Na het aanvankelijk succes der Russische offensieven onder generaal Broessilow (1916) deed hij Roemenië zelfs de kant der Geallieerden kiezen. Maar na enige korte successen in Zevenburgen werden de Roemeense legers verpletterend verslagen.
Bratianu trad in Febr. 1918 af, maar werd in Dec. na de eindoverwinning der Entente opnieuw kabinetsformateur. In de strijd met de Hongaarse Radenrepubliek onder Bela Kun deed hij Boedapest bezetten, maar in Sept. 1919 trad hij weer af uit protest tegen de Vrede van St Germain, waarbij aan Roemenië wel heel Zevenburgen, maar slechts een gedeelte van het Banaat van Temesvarwerd afgestaan en waarbij aan zijn land zekere verplichtingen omtrent de nationale minderheden werden opgelegd. Van Jan. 1922 - Mrt 1926 was hij weer practisch dictator.
Hij voerde de Groot-Roemeense staatsregeling van 28 Mrt 1923 in, die van het land — sedert 1920 was Bessarabië op de Sovjet-Unie veroverd — een eenheidsstaat maakte. Daartoe moest ook de invoering van het algemeen kiesrecht dienen. Democratische betekenis had dit althans niet in het minst, gezien de grote corruptie bij de verkiezingen. De boeren werden aan land geholpen uit het grootgrondbezit, maar de grote schadeloosstellingen voor de bojaren maakten, dat er slechts weinig veranderde. Slechts in Zevenburgen werd aan de Hongaarse adel zo weinig mogelijk uitbetaald („Optantenkwestie” z Hongarije). Het vreemde — vooral Franse — kapitaal trachtte Bratianu zoveel mogelijk buiten Roemenië te houden.
Een poging om de petroleumproductie zoveel mogelijk te nationaliseren mislukte. Kort voor de dood van koning Ferdinand, die in het laatst van zijn leven sterk onder de invloed van de Bratianu’s stond, werd hij echter voor de vijfde maal kabinetsformateur, ten einde aan kroonprins Carol de troonsopvolging te beletten, maar spoedig daarop stierf hij op het toppunt van zijn macht, eigenlijk reeds over het hoogtepunt heen, want in zijn strijd tegen de onterfde kroonprins had hij geenszins de meerderheid van het volk, noch ook van het leger, achter zich.