(1) is een term uit de biologie voor een voortplanting van organismen van gescheiden geslacht door voortgezette paring van verwante individuen, bij voorkeur van zulke, die uit één ouderpaar voortkwamen, en ook voor de kunstmatige voortplanting door zelfbevruchting van tweeslachtige organismen, die zich normaal door kruisbevruchting voortplanten. Het is een alle plantenkwekers en dierenfokkers bekend verschijnsel, dat inteelt een slechte invloed op de nakomelingschap heeft.
De degeneratieverschijnselen kunnen op tweeërlei oorzaak berusten. In de eerste plaats bestaat bij inteelt een verhoogde kans op het optreden van recessieve, misvormde typen. Combineert men een ogenschijnlijk normaal, maar in wezen voor een bepaalde, schadelijke factor recessief heterozygotisch (z bastaardering) mannelijk individu (Aa) met een homozygotisch normaal vrouwelijk (AA), dan zal de helft van de kinderen weer heterozygotisch worden, en gebruikt men juist daarvan voor de voortzetting van het ras een mannetje en een wijfje, dan verkrijgt men een generatie met V4 homozygotischrecessieve individuen (aa). Zeer vaak heeft men dit bij inteelt, speciaal bij de hogere dieren, zien gebeuren, en hierop berust ook het gevaar van huwelijken tussen verwanten bij de mens: trouwen neef en nicht, dan is de kans groot, dat zij beiden heterozygotisch zijn voor een zelfde onmisbare factor. In de tweede plaats kan inteelt tot een algemene verzwakking van een ras en tot vermindering der fertiliteit leiden. Reeds in Ch.
Darwins Cross and Selffertilization of Plants vindt men beschreven, dat zelfbestuiving bij planten als Ipomoea en Digitalis, die zich normaal door kruisbestuiving vermenigvuldigen, zwakke planten geeft. Belangwekkend is in dit verband, dat rassenkruising van zich normaal zelfbestuivende soorten (erwten, bonen, gerst) veelal een krachtiger nakomelingschap oplevert. Kwekers van planten en dieren passen inteelt vaak toe, om rassen met bepaalde eigenschappen te verkrijgen. Inteelt bij dieren z fokkerij.PROF. DR TH. J. STOMPS
Lit.: H. Federley, Das Inzuchtproblem (Handbuch der Vererbungslehre II, 1928) ; L. Löhner, Die iDzucht (1929).
(2, bij de mens). Hiervan spreekt men bij huwelijken tussen bloedverwanten. Aangezien huwelijken in op- en neergaande lijn zonder restrictie en huwelijken in de zijlijn tot in de derde graad van verwantschap als bloedschande of incest door de wet verboden zijn, komt deze sterke graad van inteelt practisch niet voor. Het sterkst consanguine huwelijk dat geoorloofd is en ook niet zo zelden voorkomt, is dat tussen neef en nicht, die in de vierde graad bloedverwant zijn.
Vermoed mag worden dat zowel te grote gelijkheid (inteelt), als te grote ongelijkheid (bastaardering) moeilijkheden zullen opleveren.
Over het algemeen moeten van eugenetisch gezichtspunt uit bezien zowel inteelt als bastaardering vermeden worden. De inteelt om de verhoogde kans op erfelijke ziekten en de bastaardering om de onbekendheid met de resultaten en de kans op te zamen brengen van erfelijke aanlegfactoren die niet bij elkaar passen.
Bij incest-inteelt heeft de wetgever de moeilijkheden al opgelost. Huwelijken tussen oom en nicht, tante en neef zijn weliswaar verboden, maar op dit verbod kan dispensatie verleend worden door de Kroon, hetgeen in de regel ook geschiedt. De R.K. Kerk verbiedt ook huwelijken tussen neef en nicht, dispensatie is echter mogelijk. Tegen sterke inteelt zijn dus wel belemmeringen opgeworpen. Het vermijden van inteelt bij aanwezigheid van erfelijke aandoeningen, waarborgt echter geen erfelijk gezond nakroost.
In geringere graad is immers steeds sprake van bloedverwantschap en de kans dat in een huwelijk twee recessieve genen, die de dragers zijn van erfelijke ziekten, bij elkaar komen blijft steeds bestaan. Het vermijden van inteelt vermindert echter wel de kans op zulk een samenloop.
A. DE FROE.