of inspuiting, vindt tegenwoordig in de geneeskunde een uitgebreide toepassing. Injecties worden verricht met diagnostisch oogmerk of met de bedoeling een geneesmiddel in het lichaam te brengen.
Stoffen worden ingespoten om een plaatselijke gevoelloosheid op te wekken, zenuwen uit te schakelen, spataderen of aambeien tot afsluiting te brengen en om geneesmiddelen in de circulatie te brengen, die in het darmkanaal worden afgebroken of die te langzaam in de darm zouden worden geresorbeerd. De injectie maakt een nauwkeuriger dosering en een snellere werking mogelijk dan bij andere toedieningswijzen van geneesmiddelen. Voor de injectie maakt men gebruik van gegradueerde spuiten van verschillend kaliber, met fijnere of grovere naalden, die vooraf behoorlijk gesteriliseerd moeten worden. Sommige injectievloeistoffen, met name immuunsera, worden afgeleverd in buizen, waaraan een injectienaald verbonden is en waarmee het serum onmiddellijk kan worden ingespoten. Van injecties in de huid (intracutaan) wordt betrekkelijk weinig gebruik gemaakt; geneesmiddelen, immuunsera en vaccins spuit men hetzij onder de huid (subcutaan), in de spieren (intramusculair) of in een ader (intraveneus) in. Soms is het gewenst, ze in het ruggemergskanaal (intralumbaal) te injiciëren. Aangezien er met vele omstandigheden rekening moet worden gehouden, mogen injecties alleen door een medicus of op diens aanwijzingen door verplegend personeel worden gegeven; bij uitzondering (bijv. bij suikerziekte of asthma) kan het nodig zijn, de patiënt zelf het inspuiten te leren.