of Sommatie is de aanmaning, door een schuldeiser gericht tot zijn schuldenaar, dat hij de dadelijke voldoening eist der jegens hem aangegane verbintenis of de voldoening van die verbintenis op een tijdstip bij de aanmaning uitgedrukt, dus de mededeling dat en op welk ogenblik hij de betaling (voldoening) uiterlijk verwacht. Eerst na het in de ingebrekestelling aangegeven tijdstip wordt de schuldenaar geacht in verzuim (mora) te zijn, zodat eerst daarna voor hem de verplichting ontstaat tot schadevergoeding; althans in de regel, want niet in alle gevallen is een ingebrekestelling nodig.
Aan het vragen van nakoming der verbintenis behoeft geen ingebrekestelling vooraf te gaan, al geschiedt dit in de practijk vaak. De ingebrekestelling geschiedt volgens art. 1274 B.W. door een „bevel of andere soortgelijke akte”. Onder „bevel” is te verstaan een deurwaardersexploit. De rechtspraak neemt aan, dat met „soortgelijke akte” bedoeld is een schriftelijk stuk, soortgelijk in strekking en dat dus de ingebrekestelling ook kan geschieden door een brief of telegram, waarin tot nakoming wordt gesommeerd. In de sommatie moet het tijdstip, waarbinnen de schuldeiser nakoming verlangt, zijn aangegeven. Dit tijdstip moet zo gekozen zijn, dat uitvoering der verbintenis binnen de aangegeven tijd redelijkerwijze mogelijk is en die tijd kan dus bij geldschulden zeer kort zijn.Lit.: Asser-Losecaat Vermeer, Verbintenissenrecht (1939)» blz. 168-186.
Volgens art. 1139 van het BELGISCH B.W. kan ingebrekestelling plaats vinden door:
1. een aanmaning (sommatie bij deurwaarders-exploit betekend);
2. door een met aanmaning gelijkwaardige akte, bijv. een dagvaarding, of elk ander stuk dat tot de rechtspleging behoort;
3. hetzij door de overeenkomst zelf, wanneer deze bepaalt dat de schuldenaar zal in gebreke zijn, zonder dat er enige akte nodig is en alleen door het verstrijken van de termijn.
Een eenvoudige brief is dus in regel onvoldoende om in gebreke te stellen, behoudens in handelszaken, of tenzij het contract die wijze van in mora stellen moest toelaten, of dat de schuldenaar zijn verwijl in de gevoerde briefwisseling erkent. In sommige gevallen is ingebrekestelling onnodig uit de aard der zaak; zo bijv. wanneer een verbintenis maar binnen een zekere termijn kan worden voldaan en de schuldenaar deze termijn liet verstrijken (art. 1146 B.W.).
Lit.: A. Kluyskens, Beginselen van Burg. Recht, dl I, De Verbintenissen (Brussel 19484); H. de Page, Traité élém. de droit civil beige, t. II en III (Bruxelles 1940-’422).