Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Iamblichos

betekenis & definitie

(1) Griekse romanschrijver(2de eeuw n. Chr.), zoon van een Syrische slaaf, op de hoogte van de Babylonische magie, die hij in zijn roman, Babyloniaca geheten, te pas bracht; hij behandelde hierin de geschiedenis van een jong Babylonisch echtpaar, Rhodanes en Sinonis, die vervolgd worden door een Babylonische koning Garmos en daardoor de wonderlijkste en gruwelijkste avonturen beleven; ten slotte worden zij in plaats van Garmos heersers over Babylon.

Van deze destijds veel gelezen sensatie-roman is slechts een uittreksel bewaard, te vinden in Hercher’s uitgave der Erotici I (1858).(2), Neoplatonisch wijsgeer uit Chalkis in Syrië (tegenwoordig Irak), stichter van de Syrische school (gest. ca 330 n. Chr.), was een leerling van Porphyrius. Iamblichos gaat uit van Plato’s leer van de emanatie: uit de volledig transcendente oergrond komt het Eén van Plotinos voort, daaruit de intelligibele wereld, daaruit weer langs verscheidene trappen de intellectuele wereld, ten slotte de zintuiglijke wereld. Zo worden de formele verdelingen van Plotinos aanzienlijk uitgebreid. Iamblichos tracht voorts aan de Oosterse godsdiensten een Platonische interpretatie te geven. Hierdoor en met behulp van begrippen, ontleend aan de Pythagoreërs, bestrijdt hij het Christendom. Ook is hij van betekenis in de geschiedenis der wiskunde.

Bibl.: De communi mathematica scientia, ed. N. Festa (1891); De mysteriis, ed. G. Parthey (1857), Dt. vert. en comm. door Th. Hopfher (1922); In Nicomachi arithmet. introductionem, ed.

H. Pistelli (1894); Protrepticus (adhortatio ad philos.), ed. H. Pistelli (1888); Theologumena arithmetica, ed. V. de Falco (1922); De Vita Pythagorica, ed. L.

Deubner (Lipsiae 1937),Eng. vert. d. T. Taylor (London 1926).

Lit.: J. Bidez, in: Revue d’études grecques(1919); Th. Hopfner, Ueber die Geheimlehren des I. (1922); E. R. Dodds, Proclus’ Elements of Theology (1933), blz. XIX w.; T.

Whittaker, The Neoplatonists (Cambridge 1901); K. H. E. de Jong, Jamblichus (1939).

< >