Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Irak

betekenis & definitie

(of Iraq), een koninkrijk in Mesopotamië, groot 371 000 km2 met (1947) 4 799 500 inw., is sedert 1932 een souvereine onafhankelijke staat. Irak wordt in het O. begrensd door Perzië, in het Z.O. door de Perzische Golf en Oman, in het Z.W. door Arabië, in het W. door Jordanië, in het N. door Syrië en Turkije.

Hoofdstad is Bagdad.Bodemgesteldheid, klimaat enz.

Het N. deel is een uit cretaceïsche en tertiaire sedimentgesteenten bestaand breukschollenland, hier en daar met bazaltkoepels (Karadsja Dagh 1850 m) en lava bedekt. Het Z. deel is eigenlijk het door diluviale en alluviale afzettingen gevulde noordelijk gedeelte van de in het zuidelijk deel nog door de Perzische Golf ingenomen depressie. Per jaar wint het land bij de mond van de Sjat-el-Arab zelfs nog steeds ca 50 m op de zee.

Het klimaat van het land vertoont zeer grote schommelingen in temperatuur (Jan. 7-10 gr. C., Juli 33-35 gr. C.). De toch al geringe neerslag (160-400 mm) valt in het winterhalfjaar. Het gehele land is dus ten hoogste steppe. Alleen in de dalen en langs de 'rivieren in de vlakte liggen de dorpen, is akkerbouw en vindt men in het Z. de dadelpalmen. Wel schijnt er vroeger tegen de randgebergten meer bos te zijn geweest.

Bevolking.

Deze bestaat (1947) uit Arabieren (79 pet), Koerden (16 pet), Perzen (ca 3 pet) en Turken (ca 2 pet). Naar inwonertal (1947) zijn de voornaamste prov.: Bagdad 805 300 inw., Mosoel 601 600 inw., Diwaniyah 383 800 inw., Moentafik 369 800 inw., Basra 352 000 inw., Amara 308 100 inw.

Bij de laatste telling (1939) waren er 3 136 632 Mohammedanen (Sunnieten en Sjiieten), 101 375 Christenen, 90 970 Joden en 41 134 van andere gezindten.

Het onderwijs wordt sedert 1920 goed verzorgd. Arabisch is de voertaal; alleen in enkele N.O.districten zijn Koerdische scholen. Lager onderwijs is verplicht en kosteloos. Echter genieten nog niet overal alle kinderen in de leerplichtige leeftijd (6-12 jaar) onderwijs. Irak heeft geen universiteit, maar heeft wel inrichtingen voor onderwijs in de vorm van een medische school, ingenieursschool, militaire academie, handelsschool enz.

Middelen van bestaan.

Economisch schuilen er in het land grote mogelijkheden. De bodem is vruchtbaar, maar grote uitgestrektheden kunnen slechts door middel van bevloeiing (kanalen en pompen) gewassen dragen. De voornaamste wintergewassen zijn tarwe en gerst. De dadelteelt is zeer belangrijk; Irak levert ca 80 pet van de totale wereldoogst. Het productiegebied bij uitnemendheid is de streek van de Sjat-el-Arab. De ka toenteelt beslaat reeds meer dan 5700 ha; naast katoen zijn als zomergewassen nog te noemen suikerriet en rijst. De steppen-veeteelt (schapen) levert wol; dit is naast dadels en tarwe een uitvoerproduct.

Petroleum wordt in het Z.O. van het land op 58 km ten Z. van Khanaqin gevonden, in de voortzetting van de Perzische velden en geëxploiteerd door de Khanaqin Oil Company, een dochtermaatschappij van de Anglo Persian Oil Company. De olie wordt door een pijpleiding naar de raffinaderij te Khanaqin gevoerd; deze raffinaderij, die de binnenlandse markt voorziet, zet haar producten af door middel van de Rafidain Oil Cy. De prijzen zijn aan de goedkeuring van de landsregering onderworpen. In het N. werkte de Turkish Petroleum Co. Ltd, die in 1929 haar naam veranderde in die van Iraq Petroleum Co. Ltd. en welke werkt onder concessie van Mrt 1925.

Deze maatschappij heeft van Kirkoek naar de Middellandse Zee een pijpleiding aangelegd. De British Oil Development Company (Mosui Petroleum Co. Ltd) heeft een concessie verworven voor het gebied ten W. van de Tigris ten N. van de 33ste breedtegraad. Hoewel lagen aangeboord zijn, is deze concessionaris nog niet in de markt. Het meest zuidelijke deel van Irak (het oude vilajet Basra) is het werkterrein van de Basra Petroleum Cy; de concessie bevat olie van zeer goede kwaliteit, maar het gebied is nog niet in productie. De totale petroleumproductie bedroeg in de jaren 1946, 1947 en 1948 resp. 4674262, 4648554 en 3 384 085 metr. tonnen.

Handel en verkeer.

Ingevoerde goederen (1947) zijn vnl.: katoenen stukgoederen (18 pct), ijzer en staal (12,5 pct), machines (9 pct), suiker (9 pct), voertuigen (5 pct) en thee (5 pct).

De totale lengte van het spoorwegnet bedraagt ca 1650 km, benevens 350 km zijspoor. De hoofdlijn Basra - Bagdad, die het Ur der Chaldeeën, Babylon en Kisj passeert, is voor het toerisme van veel belang. De lijn Bagdad - Tel-Kotchek (528 km) aan de Syrische grens, langs de rechteroever van de Tigris via Mosoel is een overblijfsel van de vroegere Bagdadspoorweg. Deze sluit aan op het Syrische spoorwegnet, waardoor een verbinding van de Perzische Golf met Egypte, Turkije en Europa tot stand is gekomen. Van het ca 7300 km omvattende autonet zijn 2650 km goed bruikbaar. Bagdad, uitgangspunt van spoor- en autowegen, is tevens een belangrijk centrum voor de luchtvaart. De enige haven is Basra.

Muntwezen.

In 1932 werd een eigen muntstelsel ingevoerd. De eenheid is de dinar (= 1 Engels £), verdeeld in 1000 fils. Het geld staat sedert 1 Juli 1949 onder toezicht van de Nationale Bank van Irak.

Maten en gewichten.

Het metrieke stelsel van maten en gewichten vindt geleidelijk ingang, maar daarnaast worden inheemse gewichten als hogga, man, wazna, tughar en maten als dh’raen mishara nog alom gebruikt.

Bestuur

Irak is een constitutionele monarchie. De uitvoerende macht berust bij de koning, die de ministers benoemd en ontslaat. Het Parlement bestaat uit 2 kamers: een Senaat, bestaande uit 29 voor 8 jaren benoemde leden, en een Kamer van Afgevaardigden, uit 138 leden, die worden gekozen door alle meerderjarige mannelijke staatsburgers (1 afgevaardigde op 20000 kiezers). De koning bekrachtigt de wetten die door het Parlement zijn goedgekeurd. Hij kan het Parlement ontbinden en bijeenroepen en met medewerking zijner ministers wetten uitvaardigen, die dan later door het Parlement bekrachtigd moeten worden. Het land is verdeeld in 14 liwa’s (districten) onder een moetasarrif.

Vlag.

De vlag van Irak is in horizontale banen, zwart-wit-groen, verdeeld, aan de stokzijde belegd met een rood trapezium waarin twee witte zevenstralige sterren.

Weermacht.

De vorming van een Nationaal leger in Irak, gepaard gaande met een geleidelijke vermindering van de Britse garnizoenen in dit land, is een van de voornaamste kwesties, welke reeds op een in 1921 te Cairo gehouden conferentie ter sprake was gekomen, o.a. op aandrang van de Engelse belastingbetalers. Het was geen gemakkelijke taak om een nationaal leger te vormen van voldoende sterkte, dat tegelijkertijd loyaal was ten opzichte van de Engelse controle over dit mandaatgebied, orde zou kunnen houden onder de voortdurend rondtrekkende stammen en de verbindingen zou openhouden met de Perzische Golf.

Reeds in Jan. 1921 was een begin gemaakt met het samenstellen van een Algemene Staf, welke later is uitgebreid, vnl. gevormd door officieren uit Wereldoorlog I, In Juni 1921 werd met de recrutering een begin gemaakt en het volgende jaar waren er reeds 3457 manschappen ingelijfd. Ook de officiersopleiding werd ter hand genomen, waartoe een Irakse militaire school werd geopend, terwijl een aantal officieren in Engeland bepaalde instructie-cursussen konden volgen. Dienstneming in het Irakse leger vond aanvankelijk plaats op een vrijwillige basis, doch, hoewel de Engelsen er tegen waren, o.m. omdat zij moeilijkheden voorzagen met de rondtrekkende stammen, de Nationale leiders en ook de koning wensten weldra invoering van dienstplicht. Nadat reeds in 1931 een dienstplichtwet was opgesteld werd, nadat het mandaat over Irak was opgeheven in Jan. 1934, een wet afgekondigd waarbij alle mannen van het 19de jaar af verplicht werden tot militaire dienst gedurende achttien maanden of twee jaar, afhankelijk van het wapen of dienstvak. Na deze actieve dienst volgde reserveplicht.

In Nov. 1946 had het Irakse leger een sterkte bereikt van drie divisies, nl. één bergdivisie, één infanterie-divisie en één divisie bestaande uit oefenbrigades en een gemechaniseerde afdeling. Er zijn verder een stafschool, een cadettenschool en oefenscholen voor elk wapen. Op 26 Oct. 1947 verlieten de laatste Britse troepen het land en op 16 Mei 1948 heeft ook de Britse adviserende militaire missie Irak verlaten.

De luchtstrijdkrachten omvat de Koninklijke Irakse luchtmacht bestaande uit één squadron bombardementsgevechtstoestellen, een transportsquadron en een luchtvaartoefenschool. De Engelsen voorzien in de technische staf en de uitrusting van de vliegbasis bij Moascar al Rashid.

Geschiedenis.

Het gebied van Irak werd in Wereldoorlog I aan de Turken ontnomen en door de Volkenbond onder Brits mandaat gesteld. Met steun van de Engelsen werd in 1921 de prins Faisal, een zoon van koning Hoesein van de Hidjaz, tot koning van Irak uitgeroepen. Op 14 Dec. 1927 erkende Groot-Brittannië bij verdrag Irak als een onafhankelijke staat en op 4 Oct. 1932 werd het land als lid van de Volkenbond toegelaten. Ook hierna was er nog enige moeilijkheid over de grens met Syrië; deze werd in Nov. d.a.v. vastgesteld. Op 8 Sept. 1933 stierf koning Faisal; hij werd opgevolgd door zijn zoon Ghazi. Van grote betekenis was de opening, op 14 Juli 1934, van de grote oliepijpleiding van Mosoel tot Tripolis in Syrië.

Met Saoedi-Arabië werden de banden nauwer aangehaald: 12 April 1936 werd met dat rijk een niet-aanvalsverdrag gesloten. Binnenslands onderging de toestand een verandering door de staatsgreep van 29 Oct. 1936, waarbij de generaal Bakr Sidgi zich van de macht meester maakte en practisch dictator werd. Tot steun van zijn bewind werd 26 Nov. d.a.v. de Partij voor Nationale Hervorming opgericht. De behoefte om sterk te staan tegen mogelijke buitenlandse inmenging leidde tot het sluiten, op 9 Juli 1937, van een niet-aanvalsverdrag met Turkije, Perzië en Afghanistan. Aan de dictatuur van Bakr Sidgi kwam een einde door diens vermoording op 11 Aug. 1937. Koning Ghazi kwam 4 Apr. 1939 door een auto-ongeluk om het leven; opvolger werd zijn 3-jarig zoontje Faisal II, onder regentschap van zijn oom Abdoel Illak.

Er kwam nu meer toenadering tot Engeland; Irak bleef echter bij het uitbreken van Wereldoorlog II neutraal. De Duitsers poogden voortdurend Irak op hun zijde te krijgen: op 19 Apr. 1941 brak een opstand uit onder leiding van hun stroman Kasjid Ali. Bagdad kwam in zijn macht. Groot-Brittannië bleef niet lijdelijk toezien: Britse troepen trokken het land binnen; eind Mei beheersten zij het land. Aan de op Irak uitgeoefende druk kon het ten slotte geen weerstand bieden: 16 Jan. verklaarde Irak aan de asmogendheden de oorlog. Ook na de oorlog bleef de politiek op Engeland gericht, terwijl ook de verhouding tot de nabuurstaten opnieuw geregeld werd: op 24 Oct. 1946 werd een verdrag met Turkije gesloten, gevolgd door een overeenkomst met Transjordanië op 14 Apr. 1947. De Britse troepen verlieten 26 Oct. 1947 het land; met Engeland werd op 16 Jan. 1948 een nieuw verdrag aangegaan, geldig voor 20 jaar: een permanente gemeenschappelijke verdedigingsraad werd ingesteld.

Lit.: H. A. Foster, The Making of Modern I. (1936); Ph. W. Ireland, I., a Study in Polit. Development (1937).

Nederland-Irak.

Nederland heeft in Irak een diplomatieke vertegenwoordiger in de rang van buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister geaccrediteerd. Als zodanig treedt de Nederlandse gezant te Ankara op; te Bagdad bevindt zich een tijdelijk zaakgelastigde. Irak onderhoudt geen diplomatieke vertegenwoordiging in Nederland. Nederlandse consulaire posten zijn in Irak gevestigd te Bagdad en te Basra (beide consulaat). Irak heeft geen consulaire posten in Nederland.

Lit.: A. J. Jourmerd, La Constitution irakienne de 1925 en théorie et en pratique (Paris 1941); S. Zaki, Origins of British Influence in Mesopotamin (New York 1941); S. F. H.

Lloyd, I., Oxford Pamphlet (Bombay 1943); Idem, Twin Rivers: A Brief History of I. from the Earliest Times to the Present Day, 2nd. ed. (Oxford 1947); Idem, Foundation in the Dust (Oxford 1949); M. Khaddura, M., The Government of I. (Jerusalem 1944); A. Sousa, Iraq Irrigation Handbook-Part I: The Euphrates (Baghdad 1944); G. Antonius, Arab Awakening, 2nded. (London 1945); A. Bonné, The Economie Development of the Middle East (London Ï945) ; B. A.

Keen, The Agricultural Development of the Middle East (London 1946); A. R. Hasani, Ta’rikh al-Traq al-Siyasi alHadith, Political History of Modem Iraq (Sidon 1948); G. Kirk, A Short History of the Middle East (London 1948); D. Warriner, Land and Poverty in the Middle East (London 1948); F. H.

Gamble, Economie and Commercial Conditions in I., June 1949 (H.M.S.O. - 1949); W. B. Fisher, The Middle East (1950).

< >