noemt men die werkzaamheden in het productieproces, welke niet in een van de woning van de arbeider gescheiden fabriek of werkplaats, doch in die woning zelf worden uitgeoefend. Men kan daarbij onderscheiden tussen arbeid, verricht door zelfstandige bazen en die, welke wordt verricht door arbeiders in dienst van een onderneming.
In het laatste geval spreekt men van huisindustrie. Deze vorm trok reeds vroeg de aandacht wegens de zeer ongunstige sociale toestand, waarin de betrokken arbeiders verkeerden. Genoemd worden hier slechts: lage lonen, lange arbeidsduur, kinderarbeid, ongezonde werkplaatsen, slechte bewoning, ontoegankelijkheid voor organisatie, onttrekking aan een deel der sociale verzekering, benadeling van het gezinsleven.De vooruitgang van de techniek en de organisatie in de fabrieken, waardoor concentratie der productie in een fabriek goedkoper bleek, hebben de omvang van de huisindustrie in belangrijke mate doen verminderen. Allerlei werk, dat zich leende voor vrouwen- en kinderarbeid, bleef echter de huisindustrie zoeken.
Van daadwerkelijke verbetering was eerst sprake, toen (aanvankelijk buiten Europa, daarna ook in Engeland) de wettelijke mogelijkheid was geschapen, minimumlonen vast te stellen. Hierdoor werd alle huisindustrie, welke haar enige bestaansreden vond in de uiterst lage lonen van hele gezinnen, ten dode gedoemd. Op de 10de en 11de Internat. Arbeidsconferentie, in 1927 en 1928 te Genève gehouden, is een ontwerpverdrag betreffende de minimumlonen opgesteld. In NEDERLAND heeft de Kroon zich bij wet van 19 Jan. 1934 (Stbl. no 6) de bevoegdheid voorbehouden tot toetreding tot dit verdrag. De grondgedachte van dit verdrag is, dat, indien in een bedrijfstak de lonen voor de huisarbeiders abnormaal laag zijn, minimumlonen kunnen worden vastgesteld, waarbij een commissie, bestaande o.a. uit vertegenwoordigers van ondernemers en arbeiders, wordt ingeschakeld.
Inmiddels was tot stand gekomen de Huisarbeidswet van 17 Nov. 1933 (Stbl. no 597). Uitvoeringsbepalingen zijn vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur (Huisarbeidsbesluit 1936). Krachtens deze wet kunnen minimumlonen worden vastgesteld.
In BELGIË wordt de huisarbeid gereglementeerd door de wet van 10 Febr. 1934 en het K.B. van 15 Juli 1935. Ook hier zijn minimumlonen mogelijk.
Lit.: Voor Nederland: H. G. W. Munnik, Is een wet op de huisindustrie noodzakelijk? in: Sociale Voorzorg 1924 (Octobernummer); Idem, Huisindustrie in Nederland, in: Haagsch Maandblad, dl XI no 3, Mrt 1929.
Voor België: F. van Goethem en Leëu, Beginselen van sociale wetgeving (Brussel 1938); F. van Goethem en R. Geysen, Arbeidsrecht (1950); J. Guissart et J. Closon, Droit social (1949)»F van Goethem, Sociaal recht; De Belg. Wetb. (1949).