Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Huis- en hofmerken

betekenis & definitie

noemt men de merktekens, die oudtijds als eigendomsbewijs bijv. op een gevelsteen van een huis of een boerderij werden aangebracht. Aangezien dit huis- of hofmerk in de eerste plaats als het merkteken van een persoon gold, kon het in de plaats van zijn naam worden gesteld, bijv. ter vervanging van een handtekening, wat vooral voor ongeletterden van belang was.

De huismerken zijn in het gehele Germaanse taalgebied bekend geweest en bovendien in die streken, waar Germanen hebben gewoond of nog wonen: Polen, Hongarije, Zevenburgen, de Elzas, Noord-Frankrijk en Noord-Italië. Ze worden al genoemd in de oude wetten der IJslanders, de Gr: gas, en komen later ook voor in het recht der Westgoten, de Lex Burgundionum (eind 5de eeuw), de Lex Salica (ca 500), de wet der Ripuarische Franken (ca 550) en de Lex Frisionum (ca 800). In de Saksenspiegel (ca 1225) wordt het huismerk, hier handmerk genoemd, tegelijk het erfelijk geslachtsmerk. Zelfs zijn op enkele hunnebedden tekens aangetroffen, waarin men huismerken wil zien. Men vindt ze op allerlei voorwerpen om het eigendomsrecht van de bezitter aan te duiden, bovendien ook als meesterteken, waarmede gildemeesters hun werk aanduidden. Uit deze huis- en hofmerken zijn meermalen wapens ontstaan van niet-edele geslachten, vooral in die streken, waar al in de middeleeuwen een zelfbewuste boeren- en burgerstand bestond.

De oudste zoon voerde het huismerk van zijn vader ongewijzigd, terwijl de jongere zoons het in gewijzigde vorm voerden (bijv. door toevoeging van een streepje). Alleen die leden van de familie, die huisvader waren, hadden het recht, een huismerk te voeren. Al vroeg is de overeenkomst tussen de huismerken en de runen opgevallen; beide gaan nl. op dezelfde oudere zinnebeeldige tekens terug. Terwijl de runen onveranderlijk zijn, zijn de toevoegingen en vervormingen van de huismerken karakteristiek voor deze tekens; de hofmerken zijn, evenals de namen, bestendig met een bepaalde boerenhoeve verbonden en zijn slechts het teken van de bewoner voor de duur dat deze de hoeve bewoont. De huis- en hofmerken hebben hun grootste verbreiding gekend in de latere middeleeuwen en zijn sindsdien meer en meer in onbruik geraakt. Het langst hebben ze stand gehouden in Zwitserland en in de Nederduitse steden en, wat Nederland betreft, in de oostelijke provincies.Lit.: C. G. Homeyer, Die Haus- und Hofmarken (Berlin 1870; 21890); K. Th. Weigel, Runen und Sinnbilder (Berlin 1935); K. K.

A. Ruppel, Die Hausmarke, das Symbol der germanischen Sippe (Berlin 1939); H. Reydon, De huismerken (Naarden 1941); L. F. van Gent, Een wereldreis van 2000 huismerken (Arnhem 1944).

< >