Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

HOGEPRIESTER

betekenis & definitie

opperpriester van Jahwe’s eredienst in de tempel van Jeruzalem. Volgens de Bijbelse overlevering, die vooral is bewaard in de geschriften door de critici toegewezen aan het document P of Priestercodex, werd de waardigheid van hogepriester door Mozes, de Hebreeuwse wetgever, ingesteld.

De waardigheid werd door Mozes* aan zijn broeder Aaron opgedragen en zij was erfelijk in het geslacht van Aaron*. In het Oude Testament worden de hoofdlijnen van de geschiedenis der hogepriesterlijke waardigheid als volgt aangegeven. Toegekend aan Aaron ging het ambt na zijn dood over op Eleazar en diens nakomelingen. Tijdens de jaren van beroering, die het rechterschap van Samuel voorafgaan, werd het ambt tijdelijk waargenomen door de nakomelingen van Ithamar, Eleazars broeder. Tot Ithamars huis behoorden de hogepriesters Heli en Abjathar. Doch het huis van Eleazar werd weldra in zijn rechten hersteld door Zadok, die derhalve in de Heilige Schrift als de tweede stamvader der wettige hogepriesters optreedt.

Onder de regering van koning David bekleedden tijdelijk de twee mededingende geslachten terzelfder tijd het hogepriesterlijke ambt. Abjathar, aan wiens zorg de Ark* des Verbonds was toe vertrouwd, verbleef op de heilige Sionsberg, te Jeruzalem. Zadok fungeerde als priester te Gabaon, bij de tent des Verbonds. Salomo zette Abjathar af en vertrouwde opnieuw aan Eleazars huis alle hogepriesterlijke functies toe. Sindsdien bleef de hogepriesterlijke waardigheid in Eleazars huis bewaard tot de dood van de hogepriester Onias III. Toen deze uit zijn ambt werd verdreven, ging voor het huis van Aaron, ja zelfs voor de stand der Levieten, de hogepriesterlijke waardigheid verloren.Na de ballingschap was de hogepriester de hoogste autoriteit der gemeente in alle binnenlandse aangelegenheden en vertegenwoordigde hij het hoogste gezag in het Jodendom.

Lit.: H. Oort, De Aaronieden (in Theologisch Tijdschr. 1884); A. van Hoonacker, Le sacerdoce lévitique dans la Loi et dans l’histoire des Hébreux (Louvain 1899); J. E. Hogg, The Inscription on Aaron’s Headdress (in Journ. of Theol. Studies, dl 28, 1927, blz. 287-288); Th. J.

Meek, Aaronides and Zadokites (in Am. Journ. of Semitic Lang. and Lit., dl 45, 1929-1930, blz. 149 vlgg.); J. Gabriel, Untersuchungen über das Alttestamentliche Hohepriestertum (Wien 1933); K. Budde, Die Herkunft Sadok’s (in Zeitschr. f. d. alttest. Wiss., dl 11, 1934, blz. 42-50); K. Möhlen brink, Die levitischen Ueberlieferungen des A.

T. (in Zeitschr. f. d. alttest. Wiss., dl 11, 1934, blz. 184-230); A. Bentzen, Studier over det zadokidiske Praesterkabs Historie (Kobenhavn 1931); J. Morgenstern, A Ghapter in the History of the High-Priesthood (Am. Journ. Sem.

Lang. 1938); G. Hölscher, Die Hohenpriesterliste bei Josephus und die evangelische Chronologie (Heidelberg 1940).

< >