(Hebreeuws „mijn sterkte is Jah” of Jahwe; in de Vulgaat: Ezechias), een der meest bekende koningen van Juda, vriend en beschermer van de profeet Jesaja; vlg. II (IV) Kon. 18-20; Jez. 36-39.
Ten gevolge van bepaalde moeilijkheden, wordt zijn regeringstijd verschillend berekend: o.a. 727-698 v. Chr. (Van Hoonacker); 725/4-697/6 (Begrich) en 715-687 (Albright). Als trouw vereerder van Jahwe en vijand der Assyriërs was hij het tegenbeeld van zijn vader Achaz en zijn zoon en opvolger Manasse. Reeds kort na zijn troonsbeklimming heeft hij de eredienst van vreemde smetten gezuiverd. Na de dood van de Assyrische koning Sargon II (705 v. Chr.) heeft hij gepoogd het Assyrische juk af te schudden, vertrouwende op de hulp van Egypte, de Chaldeeërs (koning Merodach-baladan) en op het verbond met naburige vorsten.
Vergeefs waarschuwde Jesaja (Isaias) voor deze eigenwillige en gevaarlijke onderneming. Het gevolg was de verwoesting van geheel Judaea door Sargon’s zoon Sanherib (Sinacherib) in 700 v. Chr. Als door een wonder bleven de hoofdstad en het heiligdom op de Zion gespaard. Uit de rustiger jaren vóór deze catastrophe had nog o.m. de bouw van een waterleiding met behulp van een onderaardse tunnel bij Siloah plaats,PROF. DR F. M. TH. DE LIAGRE BÖHL