1. in burgerlijke zaken. Er zijn sommige gevallen, waarin naar Nederlands recht de Hoge* Raad in eerste aanleg* oordeelt, nl. over enige, nader aangegeven, jurisdictiegeschillen (geschillen ontstaande doordat twee rechters of rechterlijke colleges zich beide bevoegd of onbevoegd verklaren om van hetzelfde geschil kennis te nemen) en geschillen over prijzen en buit (art. 88 en 89 der Wet op de Rechterlijke Organisatie).
Indien partijen zich met de uitspraak in eerste aanleg niet kunnen verenigen, kunnen zij daarvan in revisie komen (art. 90 R.O.; art. 359 W.v.B.Rv.) bij de H. R. zelf, die dan met 7 leden zit (art. 368 W.v. B.Rv.). De zaak wordt dan opnieuw onderzocht. Het middel is dus een soort hoger* beroep van de H. R. op de H.
R.; vele desbetreffende bepalingen zijn ook van toepassing. De procesorde is aangegeven in de artt. 361-375 W.v.B.Rv.Lit.: R. van Boneval Faure, Het Ned. burg. procesrecht V, 2de dr., blz. 230-237; W. van Rossem, Het Ned. wetb. v. burg. rechtsvord. I, 3de dr. (bew. door R. P. Cleveringa), blz. 595-600.
2. in strafzaken. De Nederlandse wet gebruikt de term: herziening van arresten en vonnissen (art. 457-481 Wetb. van Strafvordering). Indien nl.
1. een arrest of vonnis in hoogste instantie is gewezen en dus in kracht van gewijsde is gegaan en er blijkt van een omstandigheid, die bij het onderzoek ter terechtzitting de rechter niet bekend was en die, op zich zelve of in verband met de vroeger geleverde bewijzen, ernstige twijfel doet ontstaan aan de juistheid der uitspraak en, ware zij bekend geweest, zoude hebben kunnen leiden tot vrijspraak van de veroordeelde, of tot ontslag van rechtsvervolging op grond dat de dader niet strafbaar was of tot niet ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie of tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling; of indien
2. bij onderscheiden arresten of vonnissen bewezenverklaringen zijn uitgesproken, die niet zijn overeen te brengen, kan dat aanleiding geven tot herziening (revisie) van de vonnissen of arresten. De aanvrage hiertoe wordt bij de Hoge Raad aangebracht door het indienen van een vordering door de Procureur-Generaal bij dat College of van een verzoekschrift door een veroordeelde of diens raadsman. De Hoge Raad kan terstond of na een door hem bevolen onderzoek beslissen, of hij de aanvrage gegrond oordeelt. Acht hij de aanvrage gegrond, dan verwijst hij de zaak naar een Gerechtshof, dat nog niet over de zaak heeft geoordeeld, om opnieuw recht te doen.