Nederlands toneel- en romanschrijver (Rotterdam 3 Dec. 1864 - Zandvoort 22 Nov. 1924), was aanvankelijk in de handel werkzaam, kwam later in de journalistiek. Zijn eerste, naturalistische roman Trinette en het symbolische Fleo (beide van 1893), hadden meer succes dan zijn eerste toneelwerk (Dora Kremer), 1893).
Na met het onder een gefingeerde Russische schrijversnaam uitgekomen Ahasveros (1893), spel van de Russische Jodenvervolgingen, wraak te hebben genomen voor de misprijzende critiek, die aan Dora Kremer was ten deel gevallen, deed hij in 1899 Ghetto volgen, een burgerlijk treurspel, dat, hoewel opnieuw niet zeer gunstig beoordeeld, veel succes oogstte en leidde daarmee de lange reeks van stukken in, die, met afwisselend resultaat, meestal elk jaar aan de vooravond van Kerstmis door de Nederlandsche Tooneelvereeniging te Amsterdam voor het voetlicht gebracht werden en die hem als Nederlands dramaturg een stijgende waardering bezorgden. Later leidde hij met grote volharding tegen vele financiële moeilijkheden in een eigen toneelvereniging. Zijn toneelwerk, zij het soms sterk tendentieus gekleurd en ook wel sentimenteel, was van een onweerstaanbare realistische kracht, die hem de verdiende naam verwierf van de vruchtbaarste en belangrijkste toneelschrijver, de enige vrijwel van waarlijk „toneelras”, die Nederland in deze tijd heeft gehad. Van sommige van zijn stukken zijn de hoofdrollen voor de voornaamste Nederlandse acteurs geschreven, zoals Kniertje uit het spel van de zee Op hoop van Zegen voor Esther de Boer-van Rijk, Pancras Duif uit Schakel voor Louis Bouwmeester en De wijze kater voor Jan Musch. In de dramatische schets Brand in de Jonge Jan vervulde Henri de Vries met groot succes zeven rollen.Van sociale strekking en verzet tegen conventioneel vooroordeel is ook een groot deel van zijn proza doortrokken. Het door hem opgerichte tijdschrift De Jonge Gids (1898-1901) was een poging tot vernieuwing en verjonging van De Nieuwe Gidsbeweging. Veel opgang maakte het in 1898, onder pseudoniem Koos Habbema, verschenen Kamertjeszonde, en later het in 1924 uitgegeven zwaar-sentimentele Droomkoninkje. Ter wille van zijn dramatische productie heeft hij enige jaren te Berlijn gewoond, waar hij medewerkte aan het Berliner Tageblatt. De schetsen, daarin van zijn hand verschenen, zijn verzameld in het Berliner Skizzenbuch. Populair gebleven en voor een deel herhaaldelijk in bloemlezingen uit dit werk herdrukt zijn de realistische en humoristische schetsen, onder de naam Samuel Falkland eerst in De Telegraaf, later in het Handelsblad wekelijks verschenen, waarvan de beste van een onnavolgbare humor en soms ook van een schrijnende levenswaarheid zijn. Zijn werk is in vele talen vertaald, zijn stukken zijn gespeeld in Berlijn, Moskou, New York. enz.
Bibl.: dramatisch: Drie tooneelstukken (1893); Het zevende gebod (1900); Op Hoop van Zegen (1901); Het Pantser (1902); Ora et Labora (1903); Bloeimaand (1904); Schakels (1904); Allerzielen (1905); Artikel 188 (1905); Uitkomst (1907); De Vreemde Jacht (1907); De Meid (1907); De groote vlucht (1908); De opgaande zon (1911); De Schoone Slaapster (1911); Dageraad (voor het eerst vertoond in 1918); Beschuit met muisjes (1911); Glück Auf (1912); Eva Bonheur (1919); De Wijze Kater (1919); Robert, Bertram en Comp. (1914); De Vliegende Hollander (1924); Van ouds ,,De Morgenster” (1924).
Episch o.a.: Interieurs (1897); Sabbath (1903); Diamantstad (1904); Kleine Verschrikkingen (1904); Gevleugelde Daden (1905); Kleine Vertelsels (1906); De Biecht eener Schuldige (1906); Wat niet kon (1908); Berliner Skizzenbuch (1908); Duczika (onvoltooid, in De Nieuwe Gids, 1925); Joeps wonderlijke avonturen (1909); De roode flibustier (1909); Droomkoninkje (1924); Vuurvlindertje (1925); Onder de naam Samuel Falkland: 19 bundels ,,Schetsen” (1896-1915).
Lit.: F. Hulleman, Heyermans-Herinneringen (1924); Henri Dekking en Frans Mijnssen, Bloemlezing uit Samuel Falkland’s Schetsen (1934) ;M. Heyermans-Peers, Met H. H. in hemel en put (1928); G. Karsten, H. H. (1934); S.
L. Flaxman, The Dramatic Work of H.H., diss. Columbia Univ. (1949); Top Naeff, in: Critisch Bulletin (Jan. 1950).