(Enoch; Hebreeuws = Chanoch) is in het O.T. zowel de naam van een geslacht uit de stam van Ruben en uit het volk Midian, als de naam van een door Kain gestichte stad en van een der voorvaderen der mensheid uit het geslacht van Seth. Van deze oudvader Henoch wordt verteld, dat hij in vertrouwd verkeer met God stond en dat hij op een leeftijd van evenveel jaren als een zonnejaar dagen telt door God tot zich werd genomen en naar de hemel werd ontrukt.
De mededelingen over Henoch herinneren aan een Babylonisch verhaal van Enmeduranki, die de geheimen der goden kon verklaren.De figuur van Henoch is in het latere Jodendom met velerlei verhalen omgeven, voor een deel aan Babylonië ontleend. Belangwekkend is vooral het omvangrijke boek der Openbaring van Henoch, een werk der Joodse apocalyptiek (ca 160 v. Chr.), terwijl de jongere delen uit het begin van onze tijdrekening dagtekenen. Het schildert in niet minder dan 105 hoofdstukken de bovenaardse tochten van Henoch en de hem gedane openbaringen over de toekomst van Israël en de mensheid. Dit boek, dat reeds in het N.T. (Brief van Judas vs. 14 en 15, vgl. Henoch 1 : 9) en door de Kerkvaders wordt aangehaald en dat Dante gediend heeft als voorbeeld voor zijn Divina Comoedia, heeft grote betekenis voor de studie der Joodse theologie ten tijde van het onstaan van het Christendom.
De oorspronkelijke Hebreeuwse of Aramese tekst is verloren gegaan, doch in 1773 bracht de reiziger Bruce een Aethiopische vertaling uit Abessinië mee, die in 1851 door Dillmann en in 1902 door J. Flemming uitgegeven is. Dit is de meest verbreide recensie van het boek (vertalingen van Charles en van Beer). De te Gizah in Opper-Egypte gevonden brokstukken van een Griekse vertaling zijn in 1892 door Bouriant en Lods uitgegeven. Het door Morfill en Charles (1869) en door Bonwetsch (1896) uit het Slavisch vertaalde Boek der geheimen van Henoch vertegenwoordigt een jongere overlevering en berust waarschijnlijk op een Joods-Griekse tekst uit de eerste eeuw v. Chr.
Lit.: R. H. Charles, The Book of Enoch translated (Oxford 1912, en in diens Apocrypha and Pseudepigrapha, dl II, blz. 163 vlg.); G. C. Torrey, The Apocryphal Literature (New Haven 1945); M. A. Beek, Inleiding in de Joodse apocalyptiek (Haarlem 1950).