Nederlands zakenman, sinds 1896 consul-generaal van de Oranje-Vrijstaat (Rotterdam 2 Apr. 1859 ’s-Gravenhage 11 Aug. 1941), ging in 1882 naar Oost-Afrika en Zuid-Afrika, een reis die in 1884 leidde tot een directeurspost in de „Oost-Afrikaansche Compagnie” te Rotterdam. In 1889 werd hij tevens consul-generaal van Liberia (tot 1913).
Na een korte studie promoveerde hij in Giessen op proefschrift Land und Volk zwischen Zambesi und Limpopo. Inmiddels uit de handel getreden, werd hij in 1896 consul-generaal van de Oranje-Vrijstaat. Als zodanig heeft hij een grote rol gespeeld bij de behartiging van de belangen der Boeren in West-Europa en Amerika, al liepen de officiële onderhandelingen over dr W. J. Leyds, die als gezant van de Zuidafrikaanse Republiek een diplomatieke functie bekleedde. In latere jaren is hij in de Nederlandse diplomatieke dienst getreden, van 1919 tot 1924 als gezant in Roemenië, van 1924 tot 1932 als gezant in Tsjechoslowakije. In 1934 schonk hij zijn persoonlijk archief aan het archief van de Oranje-Vrijstaat, nadat twee jaar tevoren de „Universiteit van Suid-Afrika” hem een ere-doctoraat verleende.
Zeer vermogend, heeft hij zich steeds enorme financiële offers terwille van de Boeren getroost, wier zaak hij ook in woord en geschrift heeft gediend. Hij was een broederszoon van Frederik Muller.Bibl.: Zuid-Afrika, Reisherinneringen (Leiden 1889); Land und Leute zwischen Zambesi und Limpopo (Giessen 1894) (omwerking v. diss.); Door het land van Columbus (Haarlem 1905); Oude tijden in den Oranje-Vrijstaat (Leiden 1907); Azië Gespiegeld I, Reisverhaal en Studiën (Utrecht 1912); Idem II, Studiën en Ervaringen (Leiden 1918); De O.-I. Compagnie in Cambodja en Lagos (Linschoten Ver.) (’s-Gravenhage 1918); Is de Kaapkolonie verkocht? (Amsterdam 1919).
Lit.: F. J. du Toit Spies, ‘n Nederlander in diens van die Oranje-Vrijstaat (Amsterdam 1946).