Nederlands bewindsman (Zwolle 17 Juni 1845 - ’s-Gravenhage 15 Oct. 1920), genoot zijn opleiding aan de Kon. Militaire Academie te Breda en doorliep verschillende rangen in het leger.
In 1905 werd hij als minister van Oorlog in het kabinet-De Meester opgenomen. Als zodanig betoonde hij zich een voorstander van het Zwitserse legerstelsel en trachtte hij ook in Nederland geleidelijk in de richting van algemene weerplicht en uitbreiding van het reservekader te sturen. Door bevordering van militaire oefeningen der jeugd trachtte hij te komen tot een verkorting van de diensttijd. In zijn drang de militaire uitgaven te beperken, trachtte hij ook het blijvend gedeelte der militie te verminderen, waartoe hij de landweer met uitrusting en geweren huiswaarts zond, ten einde uit haar de dekkingstroepen voor de mobilisatie van het veldleger te kunnen vormen.Nadat de Tweede Kamer in een emotionele nachtzitting (21/22 Dec. 1906) — bekend gebleven als „de nacht van Staal” — de oorlogsbegroting voor 1907 had aangenomen, bleek de meerderheid der Eerste Kamer zich niet met de vermindering van het blijvend gedeelte der militie, waarin zij de vaste kern van het leger meende te zien, te kunnen verenigen. Zij stemde de oorlogsbegroting af, waarna de minister op 7 Apr. 1907 aftrad. Hij was gepensionneerd als luitenant-generaal der infanterie.