Nederlands componist (Haarlem 17 Sept. 1892), ontving het eerste muziekonderricht van zijn vader, van zijn broer Willem en van G. Robert; hij voltooide zijn studie aan het Amsterdamse conservatorium, waar hij o.m. lessen volgde van Zweers in compositie en van De Pauw in piano en orgel.
Hij begon zijn muzikale loopbaan als organist te Haarlem en werd kort daarna benoemd tot leraar aan het Amsterdamse conservatorium. In 1934 verhuisde hij naar Utrecht waar hij organist werd van de kathedraal en in 1937 tevens directeur van het conservatorium en de muziekschool aldaar. Hij schreef o.m. voor orkest 3 symphonieën, Capriccio, Ballade van de merel voor declamatie en orkest, Variaties op een thema van Kuhnau voor strijkorkest, Variaties op een thema van Couperin voor fluit en orkest, toneelmuziek voor Vondel’s Salomon; kamermuziek o.m. 2 pianotrio’s, sonates voor piano, voor viool en piano en voor cello en piano; orgelwerken o.m. 3 Chorals, toccata, sonata da Chiesa, passacaglia, 12 intermezzi en sinfonia; missen o.m. In festa Assumptionis Beatae Mariae Virginis, Simplex, Sponsa Christi, Diatonica, Christus Rex en Missa Solemnis, een Te Deum, andere koorwerken en talrijke liederen o.m. Miroir de Peine en Trois Pastorales.