was volgens de Oudnoorse mythologie het verblijf der in de slag gevallen helden. Het was een prachtige zaal in Gladsheim, omgeven door de lusthof Glasir.
Vóór de zaal hing, als zinnebeeld van de strijd, een wolf, waarboven een adelaar zat. De zaal zelf, met schilden gedekt en met speerschachten beschoten, had 540 deuren; door elk van deze konden 800 Einherjar binnentreden. Verder wordt verteld van de ever Sæhrimnir, die hun spijs verstrekte en elke dag weer herleefde, en van de geit Heidrun, uit welker uiers de mede stroomde. Dit zijn mythische trekken, die eerst later zijn toegevoegd; oorspronkelijk schijnt Walhalla een somber dodenrijk te zijn geweest. Odin was van het begin af met deze voorstelling verbonden.