Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

HEIMWEE

betekenis & definitie

is oorspronkelijk een Zwitserse term, welke voor het eerst in 1678 in een medisch geschrift werd gebruikt. Hofer beschreef daarin onder de naam nostalgie het verschijnsel dat jonge mensen, die in een vreemde omgeving verkeren door de ongewone levenswijze of de voor hen vreemde zeden, door neiging tot melancholie in een toestand geraakten, die gekenmerkt was door grote aanhoudende droefgeestigheid, voortdurend denken aan huis, gestoorde slaap, niet eten, niet slapen, angst, snelle ademhaling, hartkloppingen en soms door koorts.

Terugkeer in het eigen milieu bracht op slag verbetering en spoedig herstel. Dit toestandsbeeld wordt thans nog aanvaard, men neemt echter niet meer aan, dat heimwee koorts kan veroorzaken. De forensische betekenis werd voor Karl Jaspers aanleiding tot een uitvoerige studie (1908). Hij vond het heimwee vooral bij debielen en psychopathen. Ook van psychoanalytische zijde is het heimwee enkele malen onderzocht. Onderzoekingen in de laatste tien jaren brachten nieuwe gezichtspunten.

Een niet gering aantal militairen moest op grond van heimwee worden afgekeurd. Opnieuw werd bevestigd, dat heimwee een zeer ernstige ziektetoestand kon doen ontstaan. Voorts bleek, dat er verschillende vormen van heimwee bestaan, nl.1. Heimwee naar het „heem”, de landstreek, de vertrouwde omgeving.
2. Heimwee naar een persoon uit de omgeving. Dit komt veelvuldiger voor dan het „echte” heimwee.
3. Een toestand die men beter als „pseudoheimwee” zou kunnen beschrijven komt voor bij militairen. Hier gaat het om de wens naar geborgenheid of een niet kunnen doorstaan van afwezig te moeten zijn van huis.
4. Onder het masker van „heimwee” kunnen toestanden voorkomen, die overwegend op het verlangen blijken te berusten weg te komen uit de situatie, waarin men is. Het aantal debielen bleek onder de lijders aan deze vorm van heimwee groot te zijn.

Lit.: K. Jaspers, Heimweh und Verbrechen (Arch. für Kriminal-anthropologie, Bd 35, 1909); H. C. Rümke, Over Heimwee, in: Ned. Tijdschr. v. Geneesk. (1940); J.

Lindner, Heimwee, proefschrift, Leiden (1941); S. J. R. de Monchy, Psych. Neurol. Bladen 1932.

< >