Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

HARINGACHTIGEN

betekenis & definitie

noemt men enige families der Weekvinnigen*, nl. de Elopidae, de Albulidae, de Glupeidae en de Ghanidae. De Elopidae zijn gekenmerkt door het bezit van een benige plaat tussen de beide onderkaakhelften, die overigens alleen bij fossiele, maar bij geen der recente beenvissen voorkomt.

De larven van deze vissen zijn doorschijnend en lintvormig. Elops (Indonesisch: Bendenk lelaki) komt in alle warme en tropische zeeën voor; Megalops heeft twee soorten: M. cyprinoides (Indonesisch: Bulan-bulan) in de Indische Oceaan en M. atlanticus, de Tarpon, die 2 m lang kan worden en die langs de Z.O.-kust van Noord-Amerika, in West-Indië en tot de kust van Brazilië wordt gevonden. Laatstgenoemde vis is een geliefde sportvis. De grote, zilverglanzende schubben worden wel gebruikt voor het vervaardigen van kunstbloemen. Tot de Albulidae behoort Albula vulpes (Indonesisch: Bandeng tjururut), waarvan de larve eveneens lintvormig is en die in alle warme en tropische zeeën voorkomt. De familie Clupeidae of eigenlijke haringen bevat een aantal geslachten, waarvan de soorten meest in zee leven, sommige echter in braken zoetwater. Van de vorige families onderscheiden zij zich o.a. door het gemis van een zijdelijn; Chirocentrus is een lange, zijdelings samengedrukte zilverglanzende vis, die, wegens zijn gelijkenis met een kapmes, in Indonesië „Parang-parang” wordt genoemd.

Chirocentrus
wordt in de Indische Oceaan en in de zeeën van China en Japan gevonden. Tot het geslacht Clupea behoort de Haring, C. harengus, die alle zeeën van het noordelijk halfrond bewoont en waarvan een groot aantal rassen onderscheiden worden. Men verdeelt het leven van de Haring als volgt: i. de restitutie- of mestingsperiode, die 3 à 4 maanden duurt en gedurende welke zeer veel wordt gegeten; 2. de rijpingsperiode, die 6 à 7 maanden duurt en gedurende welke de eetlust afneemt, terwijl de geslachtsproducten allengs rijpen onder reductie van het vet; 3. de paaiperiode, die ca 2 maanden duurt en gedurende welke het dier niet eet. Het smakelijke, vette product, dat maatjesharing wordt genoemd, wordt gevangen in de eerste of in het begin der tweede periode. Geslachtsrijp gevangen vis, waarin de hommen en kuiten een zekere wasdom hebben bereikt, noemt men volle haring, terwijl de magere, sterk verzwakte haring, die kort na de paaitijd wordt gevangen, ijle haring heet. De ouderdom der gevangen vissen varieert van 3-18 jaren.

De voorjaarsharing wordt onderscheiden in IJslandharing, Noorse voorjaarsharing of vårsild, voorjaars- of kustharing van de noordelijke Noordzee en Skagerak, voorjaars- of kustharing van de zuidelijke Noordzee en de westelijke Oostzee en Kattegat. Groter en van meer betekenis is de herfstharing uit de Noordzee en het Kanaal. De herfstharingen planten zich in open zee voort, de voorjaarsharingen zoeken meer het brakke water van de kusten op. De eieren worden op de bodem afgezet, waar zij worden vastgehecht. Voor Nederland kunnen wij drie rassen onderscheiden: 1. Doggersbankharingen, ook wel kortweg Bankharingen genoemd, die zich in het begin van de zomer in scholen verenigen en langs de oostkust van Schotland en Engeland trekkend in de herfst in de omgeving van de Doggersbank paaien; 2. de Kanaalharing, die veel op de Bankharing lijkt en in het Engelse Kanaal paait; 3. de Zuiderzeeharing, die vroeger in het voorjaar in het brakke water van de Zuiderzee paaide, doch nu alleen nog maar in de Waddenzee wordt gevonden.

De Zuiderzeeharing onderscheidt zich van de beide andere rassen door geringere grootte en gemiddeld kleiner aantal wervels. Onder de jonge Haringen, zeebliek genaamd, die in de winter in de Zeeuwse stromen voorkomen, vindt men zowel jonge Banken Kanaalharing als Zuiderzeeharing. Clupea sprattus, de Sprot, door de vissers Sardijn of Schardijn genoemd, is een veel kleinere vis dan de Haring, die zich daarvan onderscheidt door een langere aarsvin en door de plaatsing van de buikvinnen, onder het begin van de rugvin en niet onder het midden van de rugvin, zoals bij de Haring. De Sprot bezoekt onze kusten in groter of kleiner aantal gedurende het najaar en de winter en wordt dan, vooral in de Zeeuwse stromen en bij Den Helder, gevangen om te worden gerookt. In Noorwegen wordt Sprot (Noors: Britling) met olie ingeblikt en komt dan als zgn. Noorse Sardienen aan de markt. De echte Sardien (Alosa pilchardus) is een zuidelijke vis, die slechts zelden ’s zomers onze kusten bezoekt en die in de Middellandse Zee en de Atlantische kust van Zuid-Europa thuis behoort.

Tot hetzelfde geslacht Alosa behoort de Elft (A. alosa) en de Fint (A. fallax), die veel groter dan de Haring worden en die in het voorjaar de grote rivieren opzwemmen om daar te paaien. De Elft onderscheidt zich vnl. van de Fint door een groter aantal kieuwboogstekels (z vissen). Beide hebben ongeveer hetzelfde verspreidingsgebied, nl. westelijke Middellandse Zee en Atlantische kusten van Europa. Bij ons is de Elft in de laatste jaren bijna geheel verdwenen, terwijl de Fint in het voorjaar geregeld onze rivieren opzwemt. Bastaarden van Elft en Fint zijn bekend en zijn soms talrijker dan de zuivere Fint. Verwanten van Haring en Elft komen o.a. ook in Indonesië voor, maar spelen in de visserij lang niet zulk een belangrijke rol als bij ons.

Het geslacht Stolephorus, gekenmerkt doordat de snuit voor de onderkaak uitsteekt, is in Nederland vertegenwoordigd door de Ansjovis, S. encrasicholus, die telkenjare, uit het Z. komend, in April onze kusten bereikt om in het brakke water te paaien. Vooral was dit het geval in de Zuiderzee, waar de Ansjovis-visserij in goede jaren aanzienlijke winsten opleverde. Thans heeft Ansjovis-visserij van enige betekenis in Nederland nog slechts in de Oosterschelde plaats. Verschillende soorten Stolephorus komen in de wateren van Indonesië voor (Jav.: Teri, Indonesisch: Bilis), die met een andere Glupeide: Spratelloides, vooral in Makassar worden ingezouten en met een schimmel „Ang khak” (Monascus purpureus) rood worden gekleurd. Deze „rode of Makassaarse visjes” vormen een bekend bijgerecht bij de rijsttafel. De Ghanidae omvatten slechts één soort, Chanos chanos, de Bandeng, die langs de kusten van de Indische Oceaan en in de warme gedeelten van de Stille Oceaan voorkomt met uitzondering echter van de Amerikaanse kust.

In Indonesië, vooral op Java, maar ook op de Philippijnen en Hawaiï wordt de Bandeng gekweekt in zeewatervijvers langs de kust. De larfjes worden gelokt door rechthoekig op de kust aan stokken touwen te bevestigen, die omwoeld worden met bladeren, waartussen de larfjes zich verschuilen, die dan met schepnetjes worden gevangen.

PROF. DR L. P. DE BEAUFORT

< >