is een kerktype, waarbij de zijen middenbeuken een gelijke hoogte hebben; tevens zijn de drie beuken veelal van gelijke breedte. Er zijn echter ook typen waarbij de verhouding van middenbeuk tot zijbeuk is als 1 : 1½.
De hallenkerk streefde, meer dan de gewone vorm der basiliek, naar een ruimtewerking in de breedte en werd zeer typerend voor de middeleeuwse kerkbouw in Westfalen. De bouwwijze had ook constructieve voordelen, aangezien de kostbare en moeilijke steunberen en contraforten achterwege konden blijven. Daarentegen werd de verlichting van het middenschip minder gunstig. Meestal werden de drie beuken door een afzonderlijke kapconstructie afgedekt. Voor de ontwikkeling is het gebied van Z.-Frankrijk zeer belangrijk geweest, met name de kerken van Poitou, Anjou en Saintonge. Bordeaux en Rouaan vormden in de vroege middeleeuwen het reisdoel van de Westfaalse kooplieden, die reeds in 1154 betrekkingen onderhielden met Engelse kooplieden.
Verder werd het contact tussen Westfalen en het Zuiden bevorderd door de bedevaarten. Zo ontstonden er bepaalde landreisrouten bijv. over Bordeaux Saintes Poitiers Tours Orleans St-Denis. Ook Nederland werd, voor de scheepvaart, ingeschakeld voor het contact met Westfalen en hier kan mede de oorzaak gezocht worden voor het ontstaan van verschillende hallenkerken in ons land. Kerken in Groningen, Friesland, Drenthe, Overijssel en Gelderland tonen vele overeenkomsten met de kerkbouw in Westfalen. Een voorbeeld van een hallenkerk is bijv. de St Michaelskerk te Zwolle, terwijl, vooral in het O. van ons land, in de 15de en het begin der 16de eeuw vele kerken tot hallenkerken werden verbouwd. Hierbij valt op te merken dat de Nederlandse Gothiek veel meer dan bijv. de Franse, altijd de neiging vertoonde de plattegrond in breedterichting te ontwikkelen.
Zo had de Oude Kerk te Amsterdam bijv. oorspronkelijk een basilicaal grondplan, d.w.z. met hoge middenbeuk en lage zijbeuken. Ga 1500 werd dit plan verbouwd tot een hallenkerk waarbij de beuken bijna dezelfde breedte en hoogte kregen. Ook vele kerken in Noordholland, als te Monnikendam, Edam, Hoorn, vertonen dit type, voorzien van houten gewelven.J. J. VRIEND
Lit.: K. Gerstenberger, Deutsche Sondergothik (1914); F. A. J. Vermeulen, Handb. tot de gesch. der Ned. bouwkunst, dl II (1928); Elisabeth Fink, Die Goth. Hallenkirchen in Westfalen (1934).