Nederlandse mystica, dichteres en prozaschrijfster, levend en werkend in Brabant (in de omgeving van Nijvel?) omstreeks het midden van de 13de eeuw. Alle pogingen tot identificering met een der vele historisch overgeleverde naamgenoten zijn tot dusver mislukt.
Ze kent de ridderlijke sfeer en schijnt in betrekking te hebben gestaan tot een groepje vrouwen, die ze van raad dient. Haar geestelijke activiteit vertoont verwantschap met de begijnenbeweging, ofschoon een concreet aanrakingspunt ontbreekt.Hadewijchs literaire nalatenschap bestaat uit 45 strofische gedichten (geestelijke minneliederen in de trant van de Provengaalse hoofse lyriek), 16 mengeldichten en enig prozawerk, t.w. 14 visioenen en een aantal brieven. Hadewijch is een vroege representante van de laatmiddeleeuwse Westeuropese mystiek, die in de 12de eeuw tot ontwikkeling kwam. Een noodzakelijke voorwaarde voor de vernieuwing van het mystieke levensideaal in het algemeen was de overwinning van het optimistische, humanistische geloof in de adeldom van de menselijke ziel, het geloof in de mens als drager van het onverdorven beeld Gods, van de zijnsanalogie tussen God en mens, de drijfveer van alle strevingen van de mens uit en gericht op het goede en goddelijke (een conditio sine qua non voor een sterk ethisch bepaalde mystieke opklimming, een opvatting ten aanzien waarvan in vroeger eeuwen, inz. in de 10de eeuw, nog hevige twijfel heerste). Daarbij kwam sinds de 12de eeuw de exemplarische betekenis van Christus* Mensheid, aan Wie de mysticus zich via Zijn ontbering en lijden gaarne assimileerde om zo in Hem goddelijk leven — het rhythme van het Drieëne Godsleven — deelachtig te worden.
In de traditie van deze, inzonderheid bij Bernardus tot doorbraak gekomen, Christusmystiek, staat Hadewijch en haar school. Zelf leenplichtig aan die Noordfranse Latijnse mystiek, oefent ze, minder door haar oorspronkelijk en subliem dichterschap, waartoe de mystieke belevenissen haar hebben geïnspireerd en waarin zij inderdaad een toppunt in onze middeleeuwse literatuur heeft bereikt, alswel door haar ,,leer” op haar beurt invloed op de volgende generaties in de Vlaams-Brabantse gewesten en verder tot in Duitsland, waar ze bekendheid verwierf onder de naam Adelwip.
DR J. J. MAK
Bibl.: Hadewijchs werken zijn uitg. d. J. v. Mierlo S.J. in Leuvensche Studiën en Tekstuitgaven IV, V, VIII, X, XI (1908*25), de strofische gedichten ook door Joha. Snellen (Amsterdam 1907) en opnieuw door J. van Mierlo (2 dln, 1942). Een nieuwe uitg. van de Brieven bezorgde Van Mierlo in 1948. In hedendaags Nederlands overgebracht zijn de Visioenen (door Alb.
Verwey, Antwerpen 1922) en de Brieven (door M. H. v. d. Zeyde mèt de oorspr. tekst en aantt., Antwerpen 1936). Bloemlezingen: d. Joha. Snellen (Amsterdam 1933) en J. van Mierlo (1950).
Lit.: M. H. v. d. Zeyde, Hadewijch. Een studie over de mens en de schrijfster (Groningen 1934); M. v. d. Kallen, Grammatisch en rythmisch onderzoek van Hadewijchs poëzie (’s-Gravenhage 1938); J. v. Mierlo S.J. in tal van studiën, waarvan men de voornaamste vermeld vindt in de Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden, dl I, 2de dr. (1949), blz. 243 e.v., 253 e.v., voorts bij A.
Mens O.F.M.Cap., Oorsprong en betekenis van de Nederlandse Begijnen- en begardenbeweging (Leuven 1947) passim, inz. de lit. blz. 100; St. Axters, Gesch. van de vroomheid in de Nederlanden, dl I (Antwerpen 1950).