bij de oude Grieken de onderwereld. Later werd zij verdeeld in Elysion* (verblijfplaats der gelukzaligen) en Tartaros* (woning der misdadigers).
De toegang tot de Hades wordt bewaakt door een hond, Cerberos* (Hades is dan als woning gedacht), of (en) door een veerman Charon* ; in het laatste geval denkt men zich Hades als een groot land met rivieren: Styx, Pyriphlegethon, Kokytos, Acheron en Lethe. De doden zijn bloedeloze schimmen; volgens latere voorstelling worden zij slechts toegelaten, als zij begraven zijn. Onder de misdadigers, die er gestraft worden, zijn Tityos, Tan talos, Sisyphos, Ixion en de Danaïden het bekendst. Wreeksters zijn er de Erinyen*. Voor een fraaie beschrijving vgl. Vergilius’ Aeneis, boek VI. Hades heet ook een god, die men kan opvatten als personificatie van het dodenrijk.
In de mythologie geldt hij als zoon van Kronos en Rhea, broeder van Zeus en Poséidon. Echter is het eigenlijk niet Hades maar zijn gemalin Persephone, die over de doden heerst. Later (nog niet bij Homerus) werd Hades vereenzelvigd met Plouton.