(Arabisch = mededeling) is een technische term, die aanduidt de gehele literaire overlevering van gezegden en handelingen van de profeet Mohammed. De inhoud van de Hadîth heeft daardoor in de Mohammedaanse plichtenleer (fikh) en theologie een autoriteit, die alleen door die van de Koran zelf overtroffen wordt.
Aanvankelijk zijn de uitspraken en als voorbeeldig beschouwde handelingen en gewoonten van de profeet mondeling overgeleverd door de onmiddellijk na hem komende generaties. Men zocht daarin het antwoord op allerlei vragen van juridische, rituele en theologische aard, die in de Koran onopgelost waren gelaten. Daardoor stonden de vroegste overleveraars in hoog aanzien; uit hun midden kwamen aan het eind van de eerste eeuw van de Hidjra de schriftgeleerden voort, die in volgende eeuwen de dragers van het geestelijk en moreel gezag in de Islam zijn gebleven. De vorming van de Hadîth schijnt tegen het einde van de Omajjadenperiode (750) haar beslag te hebben gekregen. Tegen die zelfde tijd begon men de verschillende tradities te verzamelen en te rangschikken, waarbij ook getracht werd een zekere critiek toe te passen op de geloofwaardigheid. In de 9de en 10de eeuw zijn zo ten slotte zes canonieke Hadîth-verzamelwerken ontstaan, waarvan de bekendste is de Sahîh genaamde verzameling van al-Boechari (gest. 870).
Deze zes werken hebben autoriteit in orthodoxe Mohammedaanse kringen, omdat zij de voor die kringen als juist geldende soenna, d.w.z. „gewoonte” van de profeet weergeven; vandaar de naam Soennieten (Sunnieten). Sedert 1933 verschijnt te Leiden een door prof. A. J. Wensinck begonnen Concordantie op de zes kanonieke Hadîthverzamelingen. De Hadithliteratuur is in staat onze kennis omtrent de eerste eeuw van de Islam in godsdienstig en cultureel opzicht belangrijk te vermeerderen.
In de Mohammedaanse plichtenleer (fikh) is het gezag, dat aan de Hadîth als „tweede wortel” dier wetenschap na de Koran toekomt, nauwkeurig vastgesteld. Hetzelfde geldt voor de theologie. Verder is in de Mohammedaanse literatuur nog een zeer groot aantal niet-canonieke overleveringen in omloop; ook de Sji’ieten hebben hun eigen Hadîthverzamelingen.Lit.: I. Goldziher, Mohammedanische Studiën II (Halle 1890); A. J. Wensinck, Handbook of Early Muhammedan Tradition (Leiden 1930).