Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

GWALIOR

betekenis & definitie

(1) de belangrijkste staat der Mahratta’s in Centraal-India, wiens heersers o.a. de titel „Maharadja Dsjiadsji Rao Scindia Bahadoer” voeren, bestaat uit een hoofdgedeelte, ten N. der N.W.-Provincies en uit verschillende kleinere stukken in Indaur, Bhopal en andere streken van Centraal-India gelegen. Gwalior telt op 68 327 km2 (1941) 4006 159 inw., vnl.

Hindoes. De belangrijkste voortbrengselen zijn graan (tarwe, gierst), maïs, rijst, lijn- en andere oliezaden, suikerriet, katoen, tabak, indigo, gember. De voornaamste industrie is de katoennijverheid. Er is een goed irrigatiesysteem, een net van locaalspoorwegen, een luchthaven voor land- en een voor watervliegtuigen. Men heeft in Gwalior relatief goede onderwijsinstellingen.(2), gelegen op 26° 16' N.Br. en 78° 13' O.L. v. Gr. is de hoofdstad van de gelijknamige staat in Centraal-India, aan de voet van een 104 m hoge zandsteenrots, waarop een sterke vesting. Er zijn twee Djaina-tempels, een reeks in de rots van het fort uitgehouwen grotten en beeldhouwwerken en het paleis van de Man-Singh. Het aantal inw. bedraagt (1941) 182 492.

GESCHIEDENIS

De stad Gwalior werd ca 500 n. Chr. door Toramana, een vazal van de Gupta*-dynastie gesticht. In 1196 werd de stad veroverd door een Mohammedaans-Tataarse overweldiger, Kutbed-din Eibek, in 1232 door de Turk Altamash. In 1559 veroverde Akbar de vesting van Gwalior. Sedert het begin van de 18de eeuw heersten te Gwalior de Marathavorsten der Scindia’s. De eerste vorst was Ranoji (gest. 1745), die in 1726 als belastinginner van de Peshwa zijn zetel te Ujjain vestigde en zich tot zelfstandig vazal opwerkte.

Zijn zoon en opvolger Jayapa Scindia werd vermoord te Nagawi in 1759. Zo kwam het bewind in handen van Ranoji’s natuurlijke zoon, Mahadji, de werkelijke stichter van de staat Gwalior. In 1775 kwam hij in conflict met de Engelsen. Nadat Gwalior in 1780 door Major Popham was ingenomen, sloot Mahadji in 1782 met hen het verdrag van Salbai. In 1785 werd hij door de GrootMogol Shah-Alam tot vice-regent benoemd, nadat hij deze op de keizerlijke troon te Delhi had hersteld. Na zijn dood in 1794, volgde zijn aangenomen zoon en neef Daulat Rao Scindia (gest. 1827) hem op.

Deze werd in de Maratha-oorlog van 1803 door generaal Wellesley verslagen te Assaye, zodat hij grote stukken van zijn gebied aan de Engelsen moest afstaan. In Dec. 1843 brachten troononlusten Lord Ellenborough er toe de stad te bezetten, hetgeen weerom gebiedsverlies tot gevolg had. Jayaji Rao Scindia (1843-1886), die Jankoji Rao Scindia (1827-1843) op volgde, bleef gedurende de grote opstand van 1857 trouw aan de Engelsen. Gwalior bleef nochtans tot 1886 bezet door Britse troepen. Zijn zoon, de uiterst bekwame vorst Madhava Rao Scindia (1886-1925), bracht grote hervormingen tot stand. Onder zijn bewind werd Gwalior in 1921 onmiddellijk onder de Britse onderkoning gesteld.

In het huidige India maakt Gwalior als voornaamste en rijkste staat deel uit van de Madhya Bhârat Union of States (of Malwa Union) en wordt beheerd door een Râjpramukh (Prinsgouverneur). Gwalior is in India vooral bekend om zijn ceramiek, terwijl er ook sommige edelsteensoorten aangetroffen worden. Een merkwaardig instituut is verder ,,The Scindia School of Gwalior” gevestigd in het op kunsthistorisch gebied zeer befaamde Fort van Gwalior.

Lit.: G. A. Kincaid e.a., History of the Maratha people III (1925); Buil en Haksar, Madhav Rao Scindhya of Gwalior (Lahskar 1926); J. Fergusson, History of Indian and Eastern Architecture (London 1899); J. Fergusson and J. Burgess, Cave Temples (London 1880); voor de huidige toestand in India: Indian States today (Government Publication); Rang Lal, Gwalior, 2 prts (1933); Census of Indian, vol. 22; Moresvara Balavanta Garde, Handbook of G. (1936).

< >