Zweeds dichter (Alster, Varmland, 22 Aug. 1860 - Stockholm 8 Febr. 1911), werd in 1880 student te Uppsala doch slaagde er niet in zijn studie te voltooien en kreeg een plaats aan een dagblad te Karlstad. Na een verblijf in een Duitse zenuwinrichting (1888) werd hij zich zijn dichterlijke roeping bewust en gaf een kleine bundel poëzie uit: Guitarr och dragharmonika (1891).
Deze bundel had dadelijk succes. De volgende bundels Nya dikter (1894) en Stank och flikar (1896) tonen zijn stijgend meesterschap vooral in de beheersing van de taal en het hanteren der metrische vormen. Een eigen plaats in Fröding’s oeuvre nemen de in Varmlands dialect geschreven bundels Raggler à paschaser (1895, 1896) in, proza en poëzie in raillerende, soms licht weemoedige toon. Stank och flikar (1896) gaf aanleiding tot een aanklacht tegen de dichter wegens onzedelijkheid. In de dichtbundels der volgende jaren, Nytt och gamalt (1897) en Gralstank (1898) blijkt steeds sterker de neiging van de dichter zich te verdiepen in zijn eigen zieleleven.
In 1898 werd hij opgenomen in het krankzinnigengesticht te Uppsala, waar hij tot 1905 bleef. De gedichten, die hij in deze jaren heeft geschreven, dragen de sporen van een zieke geest, maar vele van deze maken een diepe indruk door hun toon van resignatie en ontroerende hulpeloosheid.Fröding was een der grootste lyrische dichters van Scandinavië. Invloeden van Heine, Burns en de Zweedse dichter Dahlgren zijn hier en daar aan te wijzen, maar in haar diepste wezen is de poëzie van Fröding de zeer persoonlijke uiting van een zoekende, steeds met problemen worstelende geest.
Bibl.: Samlade dikter (1901); Efterskörd (1910).
Lit.: F. Srensson, G. F.'s diktning (Stockholm 1916); C. C.
Lassen, G. F. (Kabenhavn 1916); J. Landquist, G. F. (Stockholm 1916, 2de dr., 1927); R.
G. Berg, G. F. (Stockholm 1918); O. Holmberg, F.’s mystik (Stockholm 1921); M.
Hellberg, Frödingsminnen (Stockholm 1925); G. Krumm, G. F.'s Verbindungen mit der deutscher Lit., diss. Greifswald (1934), met lit. opg.