Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 07-02-2022

DING

betekenis & definitie

(1, filosofie) of object is een van onze wil onafhankelijk, in de regel stoffelijk, in ruimte en tijd bestaand, betrekkelijk zelfstandig en gesloten geheel. De metafysica vraagt naar de substantie*, waaruit het uiteindelijk bestaat.

De kennistheorie werpt het probleem op of de eigenschappen, die wij aan het ding waarnemen, nu ook werkelijk aan iets buiten ons toekomen, of dat zij slechts de wijze zijn, waarop een ons onbekend ding op zichzelf (Ding an sich, z Kant) aan ons verschijnt (phaenomenalisme*).(2) is de naam voor de Oudgermaanse volks-vergadering. Het woord komt in verschillende talen voor (Oudengels en Oudnoors thing; Langobardisch thinx) en is waarschijnlijk verwant met Latijn tempus, zodat het eigenlijk „termijn” betekent. Daarnaast worden ook andere woorden gebruikt, zoals het Francolatijnse mallus (bij een werkwoord, dat „spreken” betekent) en het Oudengelse gemót (= samenkomst). Het ding werd oorspronkelijk gehouden in de open lucht, liefst op een berg of heuvel, vanwaar men een wijd uitzicht had. Vaak was de dingplaats in de nabijheid van een offerplaats; in het bijzonder schijnt de hemelgod (z Tyr) tot het ding in betrekking te hebben gestaan, hetgeen reeds daaruit blijkt dat Twentse soldaten in de Romeinse tijd bij de Hadrianusmuur in Engeland wijstenen voor Mars Thincsus hebben opgericht. Dat de naam van Dinsdag (dialectisch Dingsdag) van ditzelfde woord zou zijn afgeleid, is echter onwaarschijnlijk (z Dinsdag).

In later tijd ging men er toe over, het ding in besloten ruimten te houden, maar de herinnering aan het oorspronkelijke gebruik leefde nog lang door bepaalde gebruiken voort; zo moesten vaak gedurende de zitting alle deuren en vensters der rechtszaal geopend blijven. Men onderscheidde twee soorten van dingvergaderingen: het echte ding (in Nederland lotting, jaar ding, gading) en het geboden ding. Het eerste had op vaste tijden plaats en wel oorspronkelijk in de regel driemaal per jaar; alle dingplichtigen — dit waren aanvankelijk de vrije hoevebezitters — waren gehouden op dit ding te verschijnen. Voor bijzondere gevallen kon echter een ding worden beroepen; dit geschiedde gewoonlijk door het rondzenden van een stok, soms ook van een pijl. Het onderscheid der beide dingen is echter niet bij alle Germaanse stammen doorgevoerd; dit is wel het geval bij Franken, Saksen en Scandinaviërs.

Het spreekt van zelf, dat het ding als sacrale han -deling aan bepaalde vormen gebonden was. Alleen overdag, zolang dc zon aan de hemel stond (vandaar de naam dagding, waaruit weder het woord verdedigen is ontstaan) en liefst bij volle of nieuwe maan, mocht de zitting plaats hebben. De dingplaats werd op plechtige wijze afgebakend door banden, die aan hazelaarstokken waren bevestigd (de vierschaar); de bedoeling was, de heilige plaats daardoor van de profane buitenwereld te isoleren.

Vaste formules werden daarbij uitgesproken. In de Romeinse tijd was de priester degeen, die deze sacrale handelingen volvoerde, later de rechter-voorzitter; deze gebood stilte en dingvrede (het bannen van het ding). Na afloop van de vergadering moest op even plechtige wijze de dingplaats weder ontsloten worden. De rechter zat op een verhoging; uit Duitse bronnen blijkt, dat hij met het gezicht naar het Oosten gewend was, een staf of zwaard in de hand droeg en de benen over elkaar geslagen had. De leden der dingvergadering zaten op stenen of aarden banken (rechtbank), de procederende partijen stonden. Zolang het ding gehouden werd, werd een schild, een zwaard of een vaan opgericht gehouden. Aanvankelijk verschenen de mannen gewapend en gaven hun toestemming te kennen door de wapens tegen elkander te slaan; later werd het regel, dat men ongewapend aan de vergadering deelnam.

De dingplicht werd later, toen de bevolking in aantal toenam, een zware last voor de gewone vrije man. Vooral in het zich steeds uitbreidende Frankische rijk betekende het deelnemen aan het ding veelal een lange reis. Ook een verblijf van verschillende dagen op de dingplaats was uiteraard voor hen, die zich met het boerenbedrijf bezighielden, een groot bezwaar. Reeds vroeg zullen het dus vooral de aanzienlijkste grondbezitters zijn geweest, die zich het regelmatig bijwonen van het ding konden veroorloven. Karei de Grote beperkte ten slotte de dingplicht voor de geboden vergaderingen tot de schepenen. Toen waren dus alleen de drie jaarlijkse algemene dingen (placita generalid) voor de vrijen verplicht.

Bij andere Germaanse volken verliep de ontwikkeling anders, maar overal bestond de tendentie tot de beperking van de dingplicht tot de aanzienlijksten. De feodalisering deed ten slotte in vele streken ook hier haar invloed gelden (z feodaliteit). Een herinnering aan het ding is nog het woord dingtalen, dat zijn de formulieren van de tijdens een terechtzitting te stellen vragen en antwoorden, zowel van rechter en gerecht als van de partijen.