een der grootste denkers en geleerden van zijn eeuw (Leipzig 1 Juli 1646 - Hannover 14 Nov. 1716), studeerde reeds op 15-jarige leeftijd rechten en filosofie te Leipzig en daarna wiskunde te Jena. In 1666 promoveerde hij te Altdorf op een rechtsfilosofische verhandeling.
Op grond van zijn Methodus nova discendae docendaeque iurisprudentiae tot raadsheer in het hooggerechtshof te Mainz benoemd, ging Leibniz naar Parijs ten einde Lodewijk XIV te bewegen tot een expeditie naar Egypte. Later was hij te Londen en ontmoette de beroemdste natuuronderzoekers van zijn tijd. Ook heeft hij Spinoza bezocht. Na vele reizen vestigde hij zich in 1676 te Hannover als bibliothecaris van de hertog. Later werd hem opgedragen de geschiedenis van het Huis Brunswijk te schrijven. Van de in 1700 te Berlijn gestichte Academie van Wetenschappen — later Pruisische Academie geheten — was hij de eerste voorzitter (later kwam op zijn aanstichten de Academie van Petersburg tot stand). Als diplomaat heeft Leibniz zich ook op kerkelijk terrein bewogen. Hij trachtte Katholieken en Protestanten te verzoenen en later Lutheranen en Calvinisten. Hem zweefde het ideaal voor van een door de wetenschappen geleide beschaving van Christelijke inspiratie.WIJSGERIGE GRONDGEDACHTEN
Leibniz’ synthetische geest tracht het in zijn tijd veldwinnend mechanisch wereldbeeld in te voegen in een spiritualistische zijnsleer. Zijn rationalisme leert, dat alle feitelijke waarheden (vérités de fait) gegrond zijn in redewaarheden (vérités de raison) en dat Gods oneindig verstand de samenhang van deze beide volledig doorziet. Ook over goed en kwaad oordeelt Leibniz optimistisch: alle kwaad is er in dienst van de „best mogelijke” wereld, die door de Schepper met oneindige wijsheid door afweging van compossibilia (mogelijkheden die kunnen samengaan) is tot stand gebracht. Leibniz’ groots rationalisme belet hem niet, aan de onbewuste achtergronden van het zieleleven recht te doen: de ziel is een „vensterloze” monade”, d.i. een volmaakt gesloten krachtcentrum, waarin de onbewuste gewaarwordingen, als ze sterk genoeg zijn, tot bewuste voorstellingen worden. Elke monade spiegelt het heelal naar de mate van haar
kracht en helderheid. De immense veelheid der afzonderlijke monaden wordt bijeengehouden door de harmonia praestabilita, de door God vooraf bedachte harmonie, welke ook lichaam en ziel omsluit (dit is Leibniz’ oplossing van het door Descartes opgeworpen vraagstuk). In de Theodicee, Leibniz’ grootste werk, wordt de „rechtvaardiging Gods” ondernomen, die de bijtende critiek van Voltaire heeft gaande gemaakt.
BETEKENIS VOOR DE WETENSCHAPPEN
Leibniz heeft onsterfelijke naam als grondlegger van de differentiaal- en integraalrekening, als uitvinder van een rekenmachine, als geoloog die het eerst de gedachte van de voorgeschiedenis der aarde ontwikkelde, als rechtsfilosoof, die bij Hobbes De, Groot en Pufendorf deels aanknoopt en dezen deels weerlegt, als critisch geschiedenisonderzoeker, als taalvergelijker en verbeteraar van de Duitse taal, die hij met vele wijsgerige termen verrijkt heeft.
PROF. DR H. j. POS
Op wiskundig gebied is het werk van Leibniz van buitengewoon grote betekenis en wel in de allereerste plaats ten opzichte van de infinitesimaalrekening, de vectoranalyse en dep asigrafie. Wat de eerste betreft, heeft hij met behulp van de door hem ingevoerde symbolen dy/dx voor de afgeleide functie en (ydx voor de integraal, belangrijke resultaten bereikt (maxima en minima, reeksontwikkeling van 𝝅, functietheorie, infinitesimaalmeetkunde, loop der hemellichamen). Wat de vectoranalyse en de pasigrafie aangaat, moeten Leibniz’ vindingen als geheel oorspronkelijk en baanbrekend beschouwd worden. De door hem (zij het slechts schetsmatig) ontworpen theorie der meetkundige grootheden (of „karakteristieken”) zowel als zijn beschouwingen omtrent de mogelijkheid en de betekenis ener vérgaande formalisering van de wiskundige logica en de wiskundige axiomatiek moeten als de grondslag beschouwd worden, waarop een tweetal eeuwen later (door Grassmann en Hamilton) de vector- en quaternionanalyse enerzijds en (door Frege, Peano en anderen) de verschillende pasigrafische systemen anderzijds zijn opgebouwd. Ook het door Leibniz ingevoerde begrip determinant is in later tijd van grote betekenis gebleken (z analytische meetkunde, dyadische getallen, filosofie, wiskunde en functietheorie).
PROF. DR F. LOONSTRA
Bibl.: (geschriften en uitgaven). De belangrijkste tijdens L. leven verschenen geschriften zijn: Disputatio de principio individui (1663); Disputatio de arte combinatoria (een symbolentaal die logische deducties mogelijk maakt), 1666; Nova Methodus Pro Maximis et minimis; De geometria recondita et analysi indivisibilium atque infinitorum (1684-’86); Nova methodus discendae docendaeque jurisprudentiae (1667); Introductio ad codicem juris gentium diplomaticum (1693); Meditatio de originibus gentium (1710); Disquisitio de origine Francorum (1715). Het beroemde geschrift Mars christianissimus (1683), gericht tegen de bestrijders van het volkenrecht, is in 1916 opnieuw uitg. in Duitse vert. Met talloze geleerden voerde L. briefwisseling. Deze correspondentie ligt grotendeels onuitgegeven in de archieven te Hannover. Van uitgaven van L.’ filosofische werken noemen we: R. E. Raspe, Mr. de L. (Amsterdam — Leipzig 1765; o.a. Nouveaux Essais sur l’Entendement humain, gericht tegen Locke); C. J. Gerhardt, Die phil. Schriften von Leibniz (7 dln, i879-’go); E. Cassirer u. A. Buchenau, G. W. L. Hauptschriften z. Grundlegung d. Philosophie (Philos. Bibl., Leipzig, 2 dln, 1904-’06). De uitg. d. Pruisische Acad., 1923, is nog onvoltooid. Bloemlezing uit de brieven: Kortholt (4 dln, 1734-’42) en V. Cousin (1844).
Lit.: B. Russell. A Critical Exposition of the Philos. ofL. (1900); E. Cassirer. L. System in wissenschaftl. Grundlagen dargest. (1902); L. Couturat, La logique de L. d’après les documents inédits (1901); Cl. Piat, L. (1915); W. Wundt, L. zu s. 200 j. Todestag (1917); P. Schrecker, L., ses idéés sur l’organisation des relations internationales, in: Proceed. Brit. Ac. (London 1937); C. W. Mönnich, De natuurlijke kennis Gods bij L., diss. Amsterdam (1942); G. W. Leibniz. Vortrage d. aus Anlasz seines 300. Geburtst. i. Hamburg abgehaltenen Tagung (Hamburg 1948); H. L. Matza t, Gesetz u. Freiheit. Eine Einführung in de Philosophie von G. W. L. (1948); H. W. B. Joseph, Lectures on the Philosophy of L. (Oxford 1949).