Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

Godefridus Joannes HOOGEWERFF

betekenis & definitie

Nederlands kunsthistoricus (Amersfoort 20 Juni 1884), was sedert 1919 werkzaam aan het Nederlands Historisch Instituut te Rome (van 1924-1950 directeur) en werd in 1950 buitengewoon hoogleraar in de iconografie en vroegchristelijke kunst te Utrecht. Hij is een van onze belangrijkste kunsthistorici.

In het bijzonder geldt zijn werk over de Noordnederlandse schilderkunst als een standaardwerk van de eerste rang; het loopt tot ca 1600 en geeft blijk van vele nieuwe inzichten en opvattingen omtrent de kunst van de 15de en 16de eeuw.Bibl.: Ned. schilders in Italië in de 16de eeuw, diss. (1912); De ontwikkeling van de Ital. renaissance (Zutphen 1922); Jan van Schorel (La Haye 1923, Fr. tekst); (met A. W. Byvanck) N. Ned. miniaturen (1922-25); Gerrit van Honthorst (The Hague 1924); (met H. Voss) Teekeningen der late Ital. renaissance (Zutphen 1928); Felix Roma (Zutphen 1928); Benozzo Gozzoli (Paris 1929, Fr. tekst); Vlaamse kunsten Ital. renaissance (Mechelen 1935); De N. Ned. schilderkunst (5 dln, ’s-Gravenhage 1930-47); Verbeelding en voorstelling (Amsterdam 1939, 3de dr. 1947); (met L. v. d.

Essen) De historische gebondenheid der Nederlanden (Brussel 1944); De geschiedenis v. d. St Lucasgilden in Ned. (1947, Patria 41); Ikonographie en ikonologie in de oude Chr. kunst, Rede (’s-Gravenhage 1950). Uitgaven: (met J. A. F. Orbaan) Bescheiden in Italië omtrent Ned. kunstenaars en geleerden (3 dln, 1911-17, Rijks geschiedk. publ., kleine serie 10, 12, 17); De twee reizen v.

Cosimo dei Medici 1667-69 (1919, Werken Hist. Gen. III, 44); J. Stalpaert v. d. Wiele, zijn leven en keur uit zijn gedichten (1920); (met J. Q. v.

Regteren Altena) Arn. Buchelii Res pictoriae (1928).

< >