Italiaans letterkundige (Mugello, Toscane, 28 Juni 1503 - Rome 14 Nov. 1556), studeerde te Bologna, Florence en Rome. Paus Paulus III zond hem als nuntius naar Florence, waar hij tot lid der Academie werd verkozen, en naderhand naar Napels.
In 1544 werd hij tot aartsbisschop van Benevento benoemd, en men zegt dat een onbetamelijk gedicht, door hem geschreven, en de al te nadrukkelijke protectie van het Franse hot beletten dat hij de kardinaalshoed ontving. Heel zijn leven was hij een fel bestrijder der Protestanten; hij voerde in 1546 een proces tegen Vergerio en stelde in 1549 een index van verboden boeken samen. In de lyrische poëzie leidde hij de reactie tegen de algemene nabootsing van Petrarca en voerde een stijl in, die minder week en elegant maar levenskrachtiger was. Zijn gedichten werden zeer geroemd, doch zijn bekendste werk is II Galateo, ovvero de’ costumi (1558), een handboek voor goede manieren (z beleefdheid), waarop hij later nog een minder betekenend vervolg schreef; de naam is in de Italiaanse spreektaal overgegaan (zijn „galateo” kennen = van manieren weten).
Het boek is vele malen herdrukt.Bibl.: Della Casa’s verzamelde werken, met inbegrip van vertalingen van Thucydides, Plato en Aristoteles, zijn uitg. te Venetië (5 dln) in 1728 met biogr. not. v. G. B. Casotti; te Milaan (4 dln) in 1806 en opnieuw (verzorgd d.
G. Prezzolini) in 1937; de Galateo m. inl. en comment. d. C. Steiner (Milano 1910), d.
G. Tinivella (Milano 1930).
Lit.: L. Campana, Mgr G. d. C. e i suoi tempi, in Studi Critici XVI (1907) vgg.