Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 05-01-2022

Beleefdheid

betekenis & definitie

is het geheel van goede manieren, aangename omgangsvormen, voorkomendheid in spreken, handelen, conform aan de normen van beschaafd verkeer tussen mensen, en ook: de concrete uiting, handeling enz. overeenkomstig die normen (iemand een beleefdheid bewijzen). Een zuivere, algemeen geldige definitie is niet wel te geven: veronderstelde synoniemen als wellevendheid, hoffelijkheid, welgemanierdheid dekken het begrip niet nauwkeurig of slechts ten dele, bovendien varieert het begrip naar land en zelfs naar gewest.

In het algemeen wijst beleefdheid op iets dat „beleefd”, door het leven zelf verworven moet zijn en dat toch essentieel aan het, goed begrepen, leven eigen is; dus niet meer, zoals voorheen, aan dat der hogere standen — waar de etiquette* a.h.w. de codex is van het beleefdheidsceremonieel -— doch aan dat van elke mens die zijn plaats in de samenleving waard is. In die zin is de in het huidig maatschappelijk verkeer steeds ruimer gestelde eis van beleefdheid een onmiskenbaar winstpunt der beschaving. De Fransen, bij wie de „politesse” immers niets anders is dan onze ,,ge-polijstheid”, „be-schaafdheid”, hebben dat onder de moderne volken het eerst begrepen.De oude, zuiver priesterlijke volksgemeenschappen van Azië legden een rituele zin in elke handeling, zij verafschuwden de vooruitgang, zelfs de naam daarvan, en droomden van roerloze verstarring. Zelfs waar de Oriënt zieltoogt, bloeit nog het ceremonieel. Alles is er gereglementeerd, stappen, handelingen, woorden, zwijgen. In China en Japan wisselden tot in zeer recente tijd niet slechts kwaliteit en formaat van het papier met de waardigheid van den geadresseerde, maar ook het schrift zelf. In India was men nimmer vrij een bezoeker al dan niet uitgeleide te doen: zelfs het aantal passen, daarbij te zetten, was vastgelegd. Overal waar een kaste-, een aristocratische of feodale maatschappij bestaat (zelfs de resten van Europese feodaliteit in onze eeuw rieken nog naar het Azië dat zijn stempel zette op het aristocratische en het caesarische Rome, op Byzantium, op de rijken der Barbaren), vervult het ceremonieel (later: hof-etiquette) de rol van beleefdheid, óók in de betrekkingen van souverein tot souverein en van onderdaan tot souverein; een rest daarvan vinden wij nog in ons sterk overspannen aanspreek- en schrijfceremonieel, de titulatuur*.

In menig opzicht sluiten echter ware beleefdheid en ceremonieel elkander uit; enigszins ligt dit al besloten in het bekende woord van Lodewijk XVIII van Frankrijk: „L’exactitude est la politesse des rois”, daar koningen dus overigens geen „beleefdheid” in acht hebben te nemen. Het feodale Engeland is uiterst ceremonieel, maar zeer weinig beleefd. Beleefdheid verwerpt inderdaad het ritueel-formalistische en algemene; zij wortelt in persoonlijkheid, in „beschaving des harten”, ook al bestaan er algemene normen voor; zij is, los van kaste, het eigendom van vrije lieden.

De dag dat twee vrije en krachtige mensen elkaar ontmoetten en leerden waarderen, is de beleefdheid geboren. Volksaard en beschavingsgraad mogen er door de eeuwen heen verschillende vormen aan gegeven hebben, de kern is steeds dezelfde. Die kern is het gevoel van vrijheid, goedheid en rechtvaardigheid. Vrijheid: het bewustzijn noch gehinderd te willen worden noch te willen hinderen, desnoods echter liever het eerste dan het laatste. Goedheid: de mensengemeenschap moet worden gezien als één grote familie, aan elk van welker leven men achting en genegenheid wil doen weervaren. Rechtvaardigheid: de wetenschap dat achting en genegenheid niet verkwist mogen worden, de beleefdheid prejudicieert dus noch het goed-zijn noch het slecht-zijn van den ander. Beleefdheid is dan ook naar haar aard een natuurlijk goed, dat door opvoeding alleen verder kan worden ontwikkeld.

Deze opvoeding op het stuk van beleefdheid heeft meermalen schrijvers gezet aan het maken van handleidingen voor goede omgangsvormen. Wij laten de min of meer banale „handboeken voor goede manieren” (Madame Etiquette), die in Nederland aan den man worden gebracht, ter zijde. Eveneens valt gedeeltelijk buiten beschouwing de vermaarde Cortigiano (1508-1516) van Baldesar Gastiglione* (1478-1529), die een literair en cultureel monument is in de Italiaanse hoogrenaissance maar zich alleen ophoudt bij de vereisten voor, en de gedragingen van, den volmaakten edelman-hoveling. Twee andere boeken daarentegen hebben meer algemene strekking omtrent de omgangsvormen van de gewone mens. II Galateo (i550-’55) van den Florentijn mgr Giovanni della Casa (i503-’56) — het boekje is genoemd naar den theoloog Galeazzo (Lat.: Galataeus) Florimonte, die den auteur verzocht zulk een werk samen te stellen — bevat in fraaie, ietwat gelikte taal regels voor beleefde omgang, wijze Van gedraging in gezelschap, kleding, onderwerpen van conversatie en hoe ze te behandelen, wat onvoeglijk is en hoe aanstoot te vermijden; er spreekt een elegante Renaissance-geest uit, van scherpe opmerkingsgave en niet vrij van humor. („Zijn galateo niet kennen” betekent in het Italiaans nog steeds: niet weten hoe het behoort). Veel meer verbreid en bekend, ofschoon aanmerkelijk minder fijn naar geest, stijl en taal, is het boek practische levensregels Ueber den Umgang mit Menschen (1788, vaak herdrukt en bewerkt) van den Hannoveraan Adolf Freiherr von Knigge* (1752-1796).

Deze bizarre figuur, wereldreiziger en avonturier, besloot met 35 jaren, zijn ervaringen met mensen in de vorm van een vademecum voor zijn tijdgenoten te gieten; zijn eigen verworven misanthropie is oorzaak, dat men er wellicht minder een vingerwijzing voor de „goede toon” in leest, dan wel een handleiding hoe men uit deze boze wereld het best onmiddellijk en practisch nut kan halen. Aan elke denkbare levensomstandigheid is aandacht gewijd —- zowel het „optreden jegens schoonmoeders” als hoe men „een weldoener vleien moet”, als ook „de kunst de dames te behagen”; ja zelfs is een hoofdstuk gewijd aan de „omgang met zichzelf”. Knigge’s boek maakte geweldige opgang, die na zijn dood nog toenam; het werd in vrijwel alle westerse talen vertaald en was een eeuw lang als „der Knigge” in welhaast iedere Duitse school en familie te vinden. MR H. VAN DEN BERGH

< >