Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Gerrit kalff

betekenis & definitie

Nederlands letterkundige (Zwolle 30 Juni 1856 - Sasznitz 31 Aug. 1923), werd in 1896 hoogleraar te Utrecht (Ned. taal en letterkunde), in 1902 te Leiden (Ned. literatuurgeschiedenis). Hij heeft enige tijd behoord tot de redactie van De Gids en ook van Vragen des Tijds.

Hij was een markante persoonlijkheid, die als bekwaam taalgeleerde, fijn literatuurkenner en ook als vaderlander (hij was een der oprichters van „Volksweerbaarheid”) blijk gaf van eigen opvattingen en inzichten.

Als literatuur-historicus ging hij in tegenstelling tot Te Winkel uit van het beginsel: Literatuurgeschiedenis is Kunstgeschiedenis. Zijn Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde (7 dln, 1906-1912) onderscheidde zich van hetgeen tot dan op dit gebied bestond door een meer aesthetische visie en voordracht, die verfrissend werkte. Hoewel Kalff hiermede nieuwe wegen ging, heeft hij overigens toch het accent gelegd op de literatuur als uiting van het volksleven, en tegenover de nieuwe Nederlandse letterkunde na 1880 is hij gereserveerd of zelfs afwijzend blijven staan. In later jaren heeft hij zich vooral op de algemene en vergelijkende literatuurgeschiedenis toegelegd.

Bibl.: Het lied in de middeleeuwen, diss. (1883); Middelnederlandsche epische fragmenten (1885); Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde in de 16de eeuw (1889)» Trou moet blijcken, toneelstukken der 16de eeuw (.1889); Het onderwijs in de moedertaal (1893), Literatuur en tooneel te Amsterdam in de 17de eeuw 1895); Taalstudie en literatuurstudie (inaug. rede te Utrecht, 1896); Studiën over Nederlandsche dichters der 17de eeuw (1901, 2de herz. dr. 1915); Over de wording van literaire kunstwerken (inaug. rede te Leiden 1902); Dichters van den ouden tijd (Amsterdam 1904); Inleiding tot de studie der literatuurgeschiedenis (1914); Van zeevarende Luyden en Zee-Poëten (1915); Bloemlezing van lyrische poëzie (1919); Soera Rana (1921); West-Europeesche Letterkunde (I, 1923; II, 1924).

Lit.: G. Kalff jr, Leven van G. K. (1924); G. Brom, Geschiedschrijvers van onze letterkunde (1944); André Jolles, in: De Gids 1924 dl I, blz. 248-258; G. Karsten, 100 Jaar Nederl. Philologie, blz. 181 v. (1949); G.

Kalff jr en J. Kalff, De familie Kalff (Amsterdam 1950).

< >