markies, Engels staatsman (Kedleston n Jan. 1859-Londen 20 Mrt 1925), kwam in 1886 voor de conservatieven in het Lagerhuis en was in 1891 onderstaatssecretaris aan het India Office. Tegelijkertijd maakte hij grote reizen in Azië en elders.
Over zijn ervaringen schreef hij nog altijd waardevolle boeken. Zijn Persia and the Persian question is zelfs klassiek.In 1895 trouwde hij met de schone en rijke Amerikaanse Mary Leiter uit Chicago en werd benoemd tot onderstaatssecretaris aan het Foreign Office onder Lord Salisbury. In 1898 zond deze hem als onderkoning naar India. Hoewel een der jongste onderkoningen, toonde hij zich een geniaal bewindsman. Hij pacificeerde de North-West Frontier, bracht het onderwijs op peil, hielp de boeren en steunde handel en industrie.
Een expeditie werd naar Tibet gezonden, om Russische invloeden daar tegen te gaan. In 1905, voordat zijn termijn, die een keer verlengd was, afliep, gaf hij zijn ambt op als gevolg van een meningsverschil met Lord Kitchener, die naar India was gekomen, om het leger te hervormen. Hoewel hij gelijk had, werd hij door de Engelse regering niet gesteund. Als een teleurgesteld man kwam hij in Engeland terug.
Bovendien overleed zijn vrouw. Met de politiek bemoeide hij zich weinig meer, al nam hij zitting in het Hogerhuis.
Bij het uitbreken van Wereldoorlog I, bood hij de regering tevergeefs zijn diensten aan. In 1915 werd hij echter Lord Privy Seal in het coalitiekabinet-Asquith. In het tweede coalitie-kabinet Lloyd George speelde hij een belangrijker rol: hij werd opgenomen in het War Cabinet. In Jan. 1919, toen Lord Balfour ter vredesconferentie was kreeg hij de leiding van het Foreign Office en in Oct. 1919 nam hij diens plaats als Foreign Secretary in (uit die tijd dateert de zgn.
Curzon-linie, zie hierna). Hij bleef dit, eerst onder Lloyd George en daarna onder Bonar Law en Baldwin, tot 1924. De belangrijkste problemen, waarmee hij te maken kreeg, waren de verhouding tot het nieuwe Turkije van Kemal Pasja (hij presideerde de conferentie van Lausanne (1922-1923) en de verhouding tot Duitsland. In het eerste opzicht is hij er in geslaagd Engelands prestige, dat zeer geleden had door de hulp, die Lloyd George verleend had aan de Grieken, tot op grote hoogte te herstellen.
In het tweede opzicht verzette hij zich tegen Poincaré’s Ruhrbezetting en tegen diens pogingen, in het Rijnland separatistische bewegingen te ontketenen. Hij stond vrij verzoenlijk tegenover Duitsland.
De tweede grote teleurstelling van zijn leven had Curzon, die de ambitie had. Eerste Minister te worden, toen in 1923 niet hij, maar de „onbetekenende” Baldwin Bonar Law opvolgde. In het tweede kabinet-Baldwin (1924) keerde Curzon niet als Foreign Secretary terug. Tot zijn dood bekleedde hij het ereambt van Lord President of the Council.
j. R. EVENHUIS
Bibl.: Russia in Central Asia in 1889 (1889); Persia and the Persian question (1892, 2 dln); Problems of the Far East (1894); Tales of travel (1923); British Government in India. The story of the Viceroys and Government Houses (1925, 2 dln).
Lit. Lord Ronaldshay, The life of Lord C. (1928, 3 dln); Harold Nicolson, C.: the last phase. A study in post-war diplomacy (1934).