Lord, Engels dichter (Londen 22 Jan. 1788 - Missolonghi 19 Apr. 1824), was de zoon van kapitein John Byron en diens tweede echtgenote Catherine Gordon, een afstammelinge van de Schotse koning Jacob I, beiden zeer onevenwichtige mensen. De vader verkwistte het vermogen van zijn eerste vrouw, de moeder van Augusta, en van zijn tweede en verliet haar daarna.
Na zijn dood in 1791 vestigde Mrs. Byron zich met haar zoontje te Aberdeen, waar zij in armoede leefden. Toen Byron in 1798 de titel erfde, ging hij met zijn moeder enige tijd op zijn landgoed Newstead Abbey wonen. Zijn opvoeding genoot hij te Harrow (1801-1805) en Trinity College, Cambridge (1805-1808).
Reeds in 1807 verscheen Hours of Idleness, een collectie lyrische gedichten van weinig waarde. Tegen de strenge critiek van Henry Brougham in de Edinburgh Review protesteerde hij in English Bards and Scotch Reviewers (1809), wat echter grotendeels een satire is op de dichters van zijn tijd (Wordsworth, Scott, Coleridge en vooral Southey). In dit gedicht toont hij zich de volgeling, ook in stijl en versbouw, van Dryden en Pope.In 1809 werd hij meerderjarig en nam zitting in het Hogerhuis, waar hij echter zelden verscheen. In de zomer van hetzelfde jaar verliet hij Engeland en reisde met zijn vriend Hobhouse over Portugal en Spanje naar Malta, Griekenland en Klein-Azië. Terug in Engeland (Juli 1811), publiceerde hij in 1812 de twee eerste zangen van Childe Harold’s Pilgrimage. In dit gedicht verschijnt voor het eerst de „Byronic hero”, een soort weerspiegeling van de dichter zelf, in dit geval Childe Harold, een melancholieke jongeman, die, na een losbandig leven van genot, afleiding zoekt in buitenlandse reizen; hij geeft hiervan een beschrijving, waaraan hij verbindt overpeinzingen over het verleden. Dit werk maakte de dichter op slag beroemd en kan nog één van zijn meest karakteristieke gedichten genoemd worden, dat, hoewel zeer ongelijk, vele schone en markante passages bevat.
Byron ging aan het einde van dat jaar in Londen wonen, hield enige treffende redevoeringen in het Hogerhuis en publiceerde verscheiden Oosterse verhalen: The Giaour (1813), The Bride of Abydos
(1813) , The Corsair (1814), Lara (1814) , Parisina (1816), The Siege of Corinth (1816).
Hij werd een van de meest gevierde jonge aristocraten van de Londense society; hoewel hij mank liep was hij een opvallend knappe verschijning, excentriek in zijn gedragingen en aantrekkelijk voor vrouwen. Hij had verscheiden liefdesaffaires voor en na zijn huwelijk met Anna Isabella Milbanke in 1815, dat reeds, kort na de geboorte van hun dochter Ada, in 1816 werd ontbonden. Of zijn verhouding tot zijn halfzuster Augusta hieraan gedeeltelijk schuld was of dat het alleen lag aan de tegenstrijdige geaardheid der echtgenoten staat niet geheel vast. Fare thee well, een afscheidsgedicht aan zijn vrouw, verscheen in verschillende bladen en verwekte veel critiek. Een uitgeworpene uit de maatschappij, verliet Byron in Apr. 1816 Engeland voorgoed.
Hij reisde door de Nederlanden, de Rijnstreek, Zwitserland en Italië en gaf zijn indrukken in de laatste twee zangen van Childe Harold (1816 en 1818). De laatste is anders van toon dan de andere; Byron had intussen Shelley ontmoet, onderging diens invloed en ook die van Wordsworth. In 1816 verscheen ook The Prisoner of Chillon, een indrukwekkend en oprecht gedicht, geïnspireerd door Byron’s grote vrijheidsliefde. Hij woonde enige tijd aan het meer van Genève, daarna in Italië met de gravin Guiccioli en werkte aan zijn drama’s, o.a. Manfred (1817), Cain (1821), The Two Foscari (1821), Sardanapalus (1821).
Als zijn meesterwerk wordt nu beschouwd Don Juan (1819-1824), een verhalende satire van zestien zangen, die niet voltooid werd. Het is een mengeling van ernst en humor; de laatste zangen hekelen Engelse sociale toestanden.
In Juli 1823 vertrok Byron naar Griekenland, om daar deel te nemen aan de vrijheidsoorlog tegen Turkije. Hier toonde hij zich een geboren leider; hij stierf echter reeds in 1824 ten gevolge van rheumatische koortsen.
Byron heeft vooral in het buitenland als de romantische dichter bij uitstek (hoewel hij zelf een groot bewonderaar der neoklassieken is geweest) een enorme invloed gehad. Reeds bij zijn leven werd hij door Goethe zeer bewonderd; Victor Hugo, de Musset, Heine waren volgelingen en in hun jonge jaren hebben Beets, van Lennep en de Genestet ook hun periode van „Byronisme” doorgemaakt. Daarna zijn de oordelen zeer uiteengelopen, maar het staat toch wel vast, dat Byron in zijn beste werk een groot dichter is geweest en met al zijn zwakheden en fouten een groot mens, die vocht voor de vrijheid op elk gebied.
E. C. VAN DER GAAF
Bibl.: Zijn werken zijn uitgegeven, met een biografie van de hand van Th. Moore, door John Wright (17 dln, London 1832-33), een sterk vermeerderde uitgave door E. H. Coleridge en R.
E. Prothero (London, bij Murray), in 13 dln (1898-1904).
Lit.: Lady Blessington, Conversations with Lord Byron (1834; nieuwe druk, 1894) ; Jeaffreson, The Real Lord B. (1883) ; Ethel Colburn Mayne, Byron (1912); Harold Nicolson, Byron: the Last Journey (1924); S. C. Chew, Byron in England (New York 1924); T. J.
Wise, A Bibliography of the Writings in Verse and Prose of Lord Byron, 2 din (i932-33) ; John Drinkwater, The Pilgrim of Eternity, Byron - A Conflict (1925); F. Popma, Byron en het Byronisme in de Ned. Letterk., diss. Amsterdam (1928); Helene Richter, Lord B. (Halle 1929); R.
G. Grylls, Byron’s Claire (1938); P. Quennell, B., the Years of Fame (1935); Idem, Byron in Italy (1941); A. Farinelli, Byron e il Byronismo (Bologna 1924); Oliver Elton, The Present Value of Byron, Review of Engl.
Studies (1925); E. Estève, Byron et le romantisme français (1929); T. S. Eliot, Byron, in: From Anne to Victoria, ed. by B.
Dobrée (1937); J. J. van Rennes, Bowles, Byron and the Pope controversy, diss. Amst. (1927); U. Schults, Het Byronisme in Nederland, diss.
Utrecht (1929).