eig. Kallisen, Luthers irenisch godgeleerde (Medelbye, Sleeswijk, 14 Dec. 1586-Helmstedt 19 Mrt 1656), werd na zijn studie, die hem onder invloed van Melanchthon bracht, en een aantal buitenlandse reizen, in 1614 hoogleraar te Helmstedt.
In de Avondmaalsleer bleef hij goed Luthers op de ubiquiteitsopvatting na; katholiserend was hij in zijn opvatting van de oorspronkelijke toestand van de mens en van de erfzonde, terwijl hij, ongeveer als Hugo de Groot, de orthodoxe inspiratieleer der H. Schrift beperkte. Hij erkende de traditie als een levende en gezaghebbende macht in de Kerk en hield zich aan de overlevering der eerste vijf eeuwen. Op het godsdienstgesprek te Thorn onder Wladislaus IV in 1645 steunde hij de Gereformeerden tegen de Katholieken.
Zijn irenisch streven, waarbij hij Luthersen, Gereformeerden en Katholieken gelijkelijk op het oog had en waarin Acontius hem met de onderscheiding van fundamentele en niet-fundamentele artikelen reeds was voorgegaan, werd als syncretisme in de slechte zin van het woord aangemerkt; vooral de strenge Lutheraan Calovius te Wittenberg bond hiertegen, met veel gevolg, de strijd aan. Calixtus’ zoon Friedrich Ulrich, eveneens hoogleraar te Helmstedt (16221701), werkte in de geest van zijn vader voort.PROF. DR J. N. BAKHUIZEN VAN DEN BRINK
Bibl.: De praecipuis religionis christianae capitibus (1613); Epitome theologiae moralis (1634).
Lit.: E. L. Th. Henke, G.
C. und seine Zeit, 2 Bde (Halle 1853-’60); O. Ritschl, Dogmengesch. d. Protestantismus, Bd. IV (I927).