(Gr.vrede) betekent vredelievend en is in de kerkgeschiedenis der 16de en 17de eeuw de aanduiding voor voorstanders van verzoening tussen Gereformeerden en Lutheranen, zoals Fr. Junius, Dav.
Pareus, G. Calixtus, die met zijn theorie van de consensus quinque saecularis ook de verzoening tussen Rooms-Katholicisme en Protestantisme bedoelde. Hierop was tot op zekere hoogte ook Bossuet in zijn Exposition de la loi catholique uit, voorts Leibniz met zijn Méthodes de réunion en Systema catholicum. Irenisch, tegenover polemisch, kan men ook stromingen van na de verlichtingstijd en in de modernste periode noemen; de Benedictijnen van Amay (België) geven sedert 1926 het 3-mnd. wetenschappelijk tijdschrift Irenikon met dezelfde bedoeling uit. In Nederland oefende in de 19de eeuw de ethisch-irenische richting in de Hervormde Kerk, vrucht van het Réveil, door mannen als N. Beets, J. I.
Doedes, J. J. van Oosterzee en D. Chantepie de la Saussaye, met het orgaan Ernst en Vrede (tot 1853) grote invloed uit; ook J. H. Gunning kan men nog tot haar rekenen. Zij legt de nadruk op de persoonlijke zijde — het ethisch karakter — van het belijden en tracht, op rechtzinnige grondslag, dogmatische geschillen te boven te komen.In de pauselijke encycliek Humani generis, van 12 Aug. 1950, wordt uitdrukkelijk gewaarschuwd tegen een „Irenisme”, dat de waarheden of zelfs maar de formulering der waarheden van het R.K. Christendom relatief stelt om de overeenstemming met andersdenkenden op kerkelijk of wetenschappelijk gebied te vergemakkelijken. Tegenover dit als verderfelijk gequalificeerd „irenisme”, ook wanneer het de bedoeling heeft samen met andersdenkenden het atheïsme te bestrijden, beveelt de encycliek aan, de waarheid die de Kerk leert, door apologie onverkort te handhaven.