duidt in algemene zin alle muziek aan die bestemd is voor de gemeenschap als zodanig, gericht op het gemeenschapsleven en geschapen ten behoeve van de gemeenschap. Als verschijnsel moet men haar niet zien als een uitsluitend muzikale aangelegenheid, doch in verband brengen met sociologische, cultuurhistorische en paedagogische stromingen en verschijnselen.
Zij is in haar uitingsvormen gebonden aan de gemeenschap en deze vormen veronderstellen deelname en activiteit van de gemeenschap. Nimmer is zij geheel uit het cultuurleven verdwenen, doch zij maakt haar eigen ontwikkelingsgang door en in de crisis van de 20ste eeuw wordt zij tot een probleem van grote betekenis.De muziek was in de samenleving en cultuur der middeleeuwen ingebouwd en vooral de religie bond alle levensuitingen samen tot een eenheid. De geestelijke muziek, kerkmuziek van de middeleeuwen (Gregoriaanse zang, volkslied en meerstemmige muziek) is dan ook de sterkste représentante van de gemeenschapsmuziek in vroeger tijd, want de gemeenschap had, in meerdere of mindere mate, een direct aandeel in de kerkelijk-liturgische muziek. Ook in de wereldlijke muziek is een bindende factor aanwezig in de uitingswijze. „Cantare, ballare et sonare”, zingen, dansen en het bespelen van instrumenten zijn onafscheidelijk.
Geleidelijk is de muziek van „dienende” en „gebruiksmuziek” een op zich zelf staande „vrije” kunst geworden. De ontwikkeling van het muziekleven in de zin van concertleven en, in verband daarmee, van het virtuozen- en solistendom, heeft de tegenstellingen : kunstenaar - dilettant, uitvoerende - toehoorder, muzikale activiteit - passiviteit geschapen en de vele vindingen op het gebied der muziekweergave: radio, gramofoon, sound mirror, e.a. hebben het probleem verscherpt.
In het begin van deze eeuw ontstaan er sterke reacties op de eenzijdige beoefening van de muziek, waarvan de reactie der jeugdbeweging in Duitsland een der eerste is geweest. Gelijke stromingen waren er in andere landen in West-Europa te vinden; zij hadden ten doel door actief zingen en musiceren te komen tot een eigen muziekbeoefening. Deze volks-, jeugd- en lekenmuziek schiep aanvankelijk een tegenstelling met het officiële muziekleven, doch wordt thans meer en meer gezien als een noodzakelijk complement van het openbare concertleven. Van hedendaags standpunt gezien is muziek op school (z schoolmuziek) te beschouwen als dageraad van een toekomstige gemeenschapsmuziek.
Door de muziek te maken tot een integrerend deel van de algemene vorming en opvoeding van de jeugd en deze vorming te plaatsen op actieve grondslag, kan men het zingen en musiceren van de jeugd stimuleren. In Amerika, Engeland, Duitsland is de muziek een integrerend deel van de opvoeding; Nederland volgt in dit opzicht slechts aarzelend. Elders stelden ook bekende hedendaagse componisten als Hindemith, Weill, Milhaud, Britten, Kodaly e.a. hun scheppend talent in dienst van leken-, jeugd- en schoolmuziek, die men alle dient te beschouwen als vertakkingen van de gemeenschapsmuziek. Doch ook het streven en de activiteit op het gebied van het volkslied, volksdans en de beoefening van huismuziek in Nederland zijn op te vatten als ernstige pogingen om te komen tot een nieuwe, eigentijdse gemeenschapsmuziek.