In het Protestantse spraakgebruik, zowel in het Lutheranisme als in het Gereformeerd Protestantisme, wisselt het begrip gemeente veelal af met kerk. Het kan aanduiden de gemeenschap der gelovigen (O.T.: kahal; N.T.: ekklesia), ook voor zover deze in de kerkdiensten samenkomen (bijv. in de aanhef van de prediking: „Gemeente van onzen Here Jezus Christus”), en tevens de organisatorische eenheid. Terwijl men in de Gereformeerde kerken in Nederland spreekt van de plaatselijke kerken, op grond van de gedachte, dat iedere plaatselijke kerk een volledige openbaring van de kerk van Christus is, duidt men in de Ned.
Hervormde kerk de plaatselijke eenheid met „gemeente” aan en het nationale verband met „kerk”. Hiermede wordt dan uitgedrukt, dat de plaatselijke gemeente wel openbaring is der ene heilige algemene Christelijke kerk, doch alleen in geestelijke en organisatorische eenheid met heel de kerk, nationaal en oecumenisch. Alzo bestaat de Ned. Hervormde Kerk, als openbaring van de ene heilige algemene Christelijke kerk, uit al de Hervormde gemeenten, waartoe mede worden gerekend de Waalse, Presbyteriaans-Engelse en Schotse gemeenten, alsmede de in haar verband opgenomen Hervormde gemeenten in het buitenland.
Aan het hoofd van een gemeente staat een kerkeraad en tot haar behoren belijdende leden, doopleden en zij, die uit Hervormde ouders zijn geboren. In dezelfde zin spreekt men ook van Doopsgezinde, Lutherse, Remonstrantse gemeenten enz.DR W. F. DANKBAAR
Lit.: H. G. Kleyn, Algemeene kerk en plaatselijke gemeente (1888).