Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

GALWESPEN

betekenis & definitie

is de Nederlandse naam voor de familie Cynipidae, behorende tot de Hymenoptera (z vliesvleugeligen). Het zijn meestal glimmend zwarte of bruine wespjes van enkele mm lengte (alleen het geslacht Ibalia is veel groter), die opvallen door hun trage bewegingen.

Zij zijn gemakkelijk van alle andere dergelijke wespjes te onderscheiden door de afwezigheid van het pterostigma, d.i. de verbrede plek in de voorrandader.De naam galwespen is in zoverre misleidend als meer dan de helft van de soorten geen gallen vormt, doch parasitair leeft in andere insecten; dit zijn dus eigenlijk sluipwespen. Ook van de wespjes, die men uit gallen opkweekt echter, is een aantal soorten geen echte galvormers, doch slechts medebewoners van de door een andere soort veroorzaakte gal, zgn. inquilinen, of ook wel parasieten van de eigenlijke galwesp of de inquilinen.

Het is dus een minderheid, die inderdaad gallen veroorzaakt. Deze Cynipidengallen zijn, wat de bouw aangaat, wel de meest geperfectionneerde gallen, die wij kennen (z gallen).

De levenscyclus van vele galwespen is tamelijk gecompliceerd doordat een regelmatige afwisseling optreedt tussen generaties, die uit mannetjes en wijfjes bestaan en generaties, die uitsluitend uit wijfjes bestaan. De laatste moeten zich dus parthenogenetisch voortplanten, d.w.z. de eieren ontwikkelen zich zonder bevrucht te zijn. De gallen van beide generaties zijn zeer ongelijk en bevinden zich doorgaans aan verschillende organen van dezelfde plant. Zo worden de bekende „galappeltjes” op eikebladeren, die zich in de loop van de zomer ontwikkelen, veroorzaakt door de bisexuele generatie van Diplolepis quercusfolii L.

Uit deze gallen komt in Dec. - Febr., dus midden in de winter, de parthenogenetische generatie te voorschijn, die haar eieren legt in de slapende ogen en daardoor kleine knolgalletjes aan de stam veroorzaakt. Eind Mei - begin Juni komen hieruit dan de mannetjes en wijfjes van de zomergeneratie die veel kleiner zijn dan de winterwespen. Na bevruchting leggen deze wijfjes haar eieren in de bladnerven aan de onderkant van jonge eikebladeren, waarmede de kring gesloten is. De bekende grote „aardappelgallen” op eiken ontstaan in het voorjaar uit een knop door de steek van een onbevrucht wijfje van Biorrhiza pallida Ol.

In deze gallen leeft een aantal larven van deze soort, benevens meestal een grote hoeveelheid parasieten en inquilinen. Midden in de zomer komen de mannetjes en wijfjes uit (de wijfjes zijn in beide generaties ongevleugeld). Deze wijfjes dringen, na de paring, in de grond om haar eieren in de wortels van de eik te leggen waar zij knolachtige gallen veroorzaken. Deze generatie larven heeft voor haar ontwikkeling 16-18 maanden nodig, zodat de wijfjes pas in de volgende winter boven de grond verschijnen.

Zij klimmen dan langs de stam omhoog om haar eieren te leggen in de knoppen, waaruit in het voorjaar de nieuwe aardappelgal zal ontstaan. De cyclus duurt hier dus twee jaar.

Andere bekende Cynipidengallen zijn nog de platte, lensvormige galletjes op eikebladeren, veroorzaakt door Neuroterus-soorten, de houten balletjes van Cynips kollari Htg. en de ruige, op een miniatuur heksenbezem lijkende gallen van Rhodits-soorten op wilde rozen,

DR G. BARENDRECHT

Lit.: z vliesvleugeligen en gallen.

< >