noemt men de tot een aantal families behorende Vliesvleugeligen, welker larven zich op een wijze, die aan parasitisme doet denken, voeden met levende insecten of spinnen. Uit deze omschrijving blijkt reeds, dat wij hier niet met een echt parasitisme te doen hebben, hoewel de sluipwespen veelal als parasieten beschouwd worden.
Het meest bekende en eenvoudigste voorbeeld vormen de vele Ichneumonidae, waarvan het wijfje een ei legt in een ander insect, meestal een larve, dus bijv. een rups. De sluipwesplarve, die uit dit ei komt, gaat zich nu vooral voeden met het vetweefsel, waaraan larven zo rijk zijn, vooralsnog zonder dat dit de ontwikkeling van de rups belemmert. Deze wordt zelfs nog volwassen en gaat zich verpoppen. Tot zover kan men nog van parasitisme spreken. Ten slotte echter consumeert de sluipwesplarve ook de vitale organen van de gastheer, zodat deze gedood wordt. In deze laatste phase gedraagt zij zich dus veeleer als een roofdier.
Op dit ontwikkelingsschema bestaan nu tal van varianten. Het ei kan bijv. niet in, maar op de gastheer gelegd worden, wat bij de meeste in hout, stengels en bladeren levende gastheren het geval is; het ei kan in een zeer jong rupsje gelegd worden en rustend blijven tot de gastheer bijna volwassen is; in plaats van één ei kan een, soms groot, aantal eieren in één gastheer worden gedeponeerd. Ook kunnen in plaats van larven volwassen insecten of spinnen, dan wel insecteneieren geïnfecteerd worden. Uit de aard der zaak zijn deze eiparasieten zeer kleine wespjes, van ca 1 mm lengte, die voor hun gehele ontwikkeling aan één enkel insectenei genoeg hebben.
Verder bestaan er grote verschillen in de graad van kieskeurigheid bij het zoeken van een prooi; terwijl sommige soorten een gehele reeks van gastheren parasiteren, zijn andere gespecialiseerd in een enkele soort. Een speciale complicatie ontstaat nog wanneer deze uitverkoren prooi zelf een sluipwesplarve van een andere soort is, die reeds in bijv. een rups leeft. Men spreekt dan van hyperparasitisme.
De sluipwespen, die verborgen levende insecten parasiteren hebben in het vrouwelijk geslacht een legboor (zie insecten) waarmede de eieren te bestemder plaatse worden gebracht. Deze kan het lichaam in lengte overtreffen.
Tot de sluipwespen worden aan aantal zeer soortenrijke families en familiegroepen gerekend, waarvan de voornaamste zijn: Ichneumonidae, Braconidae, Chalcididae, Serphoidea. De laatste twee groepen omvatten duizenden zeer kleine soorten.
In de huishouding van de natuur nemen de sluipwespen een grote plaats in, vandaar, dat men herhaaldelijk getracht heeft ze te gebruiken bij de bestrijding van schadelijke insecten. Hiermede wordt in het algemeen echter minder bereikt dan wel verondersteld wordt, behalve waar het geïmporteerde schadelijke insecten betreft, waarvan men de parasieten uit het land van herkomst kan invoeren.
DR G. BARENDRECHT
Lit.: C. P. Clausen, Entomophagous Insects (New York 1940).